1.   bandelier zn. 'draagriem'
categorie:
leenwoord
Vnnl. bandolier 'patroongordel' [1607; Sijs 1994], bandelier [1616; WNT bokkelen II]; nnl. 'sjerp, draagband' [1862; WNT].
Ontleend aan Frans bandoulière [begin 16e eeuw], dialectisch bandroulière (mogelijk nevenvormen van banderole 'vaantje', zie banderol) < Spaans bandolera 'draagriem' bij banda 'sjerp', dat van Germaanse oorsprong is, zie band 1.
Fries: bandelier


  naar boven