1.   loebas zn. 'groot, plomp mens of dier'
categorie:
klankwoord
Mnl. Johannes lobbaes, gilles loubas [1280, 1306; Beele 1975]; nnl. loebas 'lomperd' [1865-70; Schuermans], 'grote hond' [1884; WNT], later ook 'groot mens' in haar grote loebas van een zoon [1927; WNT Aanv.], ook 'boerenkinkel, lomperd' [1933; WNT Aanv.].
Vermoedelijk een klanknabootsend woord, naast of onder invloed van lobbes. Het tweede deel is wrsch. beïnvloed door de stam van bassen 'blaffen'.
Fries: -


  naar boven