1.   oker zn. 'gele kleurstof'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. oker 'geel mineraal' in mit oker bereyden (gezegd van zeemleer) [1553; WNT zeemsch], oecker 'berggeel' [1567; Claes 1994a], oker 'gele verf' in den ghelen oker niet sparen [1604; WNT vermiljoen]; nnl. oker ook 'donkergele, bruinachtige verf' in bruyn oker [1773; WNT uit-].
Ontleend aan Frans ocre 'gele minerale verstof' [1307-09; TLF], dat via Latijn ochra is ontleend aan Grieks ṓchrā 'gele kleurstof', een afleiding van ōchrós 'lichtgeel', waarvan de verdere herkomst onbekend is.
Fries: oker


  naar boven