1.   baren ww. 'ter wereld brengen, veroorzaken'
categorie:
erfwoord
Onl. (met -a- in de infinitief) barinda (teg.deelw.) 'barend', gebar (pret.) '(ik) baarde' [10e eeuw; W.Ps.], (met -e- in de infinitief) beran 'baren', berid '(het) baart', bired '(zij) baart' [ca. 1100; Will.]; mnl. baren 'voldragen' [1287; CG II, Nat.Bl.D], ghebaren 'voortbrengen' [1348; MNW]; vnnl. baren een kind 'id.' [1562; Naembouck], gebaren 'id.' [1573; Thes.].
Erfwoord, met oorspr. betekenis 'dragen'; met het voorvoegsel ge- wordt dat 'tot het einde dragen, voldragen', waaruit de huidige betekenis is ontstaan. In het Middelnederlands komen zowel vormen met als zonder voorvoegsel ge- voor. De variant met voorvoegsel is verdwenen, misschien onder invloed van de homonymie met gebaren.
Ook de andere Germaanse talen hebben vormen met en zonder voorvoegsel: os. (gi)beran '(vol)dragen, (voort)brengen' (mnd. (ge)beren; nnd. (verouderd) ber(e)n 'dragen, tillen'); ohd. (gi)beran (mhd. (ge)bern; nhd. gebären); runeninscriptie ofri. ber 'draag' (imperatief), bïrïd '(hij) draagt' [begin 6e eeuw; Philippa/Quak 1994, 150], ofri. bera '(vol)dragen, (voort)brengen' (nfri. bernje); oe. (ge)beran, (ge)beoran (me. (ge)beren, iberen, ne. bear); on. bera (nzw. bära, nijsl. bera); got. (ga)bairan; < pgm. *(ga)beran- '(vol)dragen, (voort)brengen'. Een oude ablautende variant die hierbij hoort is een zn. met betekenis 'kind': mnl. baren 'kind' [1287; CG II, Nat.Bl.D]; os. barn; ohd., mhd. barn; nfri. bern, barn; oe. bearn (me. barn; Schots bairn); on. barn (nzw. barn); got. barn (krimgot. baar); < pgm. *barna- < pie. *bhorno-. De -a- in de Nederlandse werkwoordsvorm is opmerkelijk. Op basis van het Germaans zou de stamvocaal -e- moeten zijn (zoals nog in het verwante ontberen). Misschien is deze stamvocaal gewijzigd door verwarring met een ander Middelnederlands werkwoord baren 'tonen' (onl. *baron 'openbaren'; afgeleid van pgm. *bara- 'naakt, bloot', zie bar 1, baar 5) of door beïnvloeding van het zn. baren 'kind'. Een andere mogelijkheid is dat het om een spontane ontwikkeling van -e- naar -a- gaat onder invloed van de -r- (Schönfeld 1970, par. 57c). Al in het Middelnederlands is de vorm met -a- de gebruikelijke.
Buiten het Germaans is baren verwant met Latijn ferre 'dragen' (zoals in bijv. conferentie, refereren, prefereren, offer); Grieks phérein (zoals in amfoor, euforie, fosfor, metafoor); Sanskrit bhárati 'hij draagt'; Avestisch baraiti; Oudkerkslavisch bĭrati 'verzamelen, pakken' (Tsjechisch brát 'nemen'); Oudiers -berat 'dragen, brengen'; Armeens berem 'ik draag'; Albanees birni 'jullie dragen'; Tochaars A/B pär- 'dragen, brengen, halen'; bij de wortel pie. *bher- 'dragen, brengen' (IEW 128). De nultrap van deze wortel is o.a. te vinden in beuren.
Baren was oorspr. een sterk werkwoord van de vierde klasse (nog in het onl.: beran / (ge)bar / *bāran / geboran [resp. Will., W.Ps. en Will.]). In het Middelnederlands is de vorm zwak geworden: ghebaerde 'baarde' [1427; MNW]. Een relict van het sterke werkwoord is het deelwoord geboren.
Fries: bernje


  naar boven