1.   regime zn. 'regeringsstelsel; stelsel; leefregel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. regime 'stelsel' in ten regime van 'in het stelsel van, met betrekking tot' [1617; Stall.]; nnl. regime 'leefregel' in de behandeling, het regime en de voeding [1818; WNT dieet], 'leefregel, dieet, kuur' [1824; Weiland], 'staatsbestel, regeringsstelsel' in oordeel over de zonde van een vroeger régime [1847; WNT], 'geheel van voorschriften' in een "verzacht" régime voor politieke gevangenen [1921; WNT], 'stromingsstelsel van water' in het regime der getijbeweging [1933; WNT], 'regeringsstelsel' in fascistisch regime [1935; WNT], BN ook tegenwoordig nog 'dieet' in nu ik een regiem volg [1955; De Clerck 1981], ook in samenstellingen als regimemargarine 'dieetmargarine' [1973; De Clerck 1981], BN ook algemener 'regeling, stelsel', vooral in samenstellingen als pensioenregime 'persioenregeling' [1976; De Clerck 1981].
Ontleend aan Frans régime, ouder regime 'regeringsstelsel, bestuursstelsel' [1409; TLF], eerder al regime 'leefregel' [eind 14e eeuw; TLF] en 'kuur, medische behandeling' [1314; TLF], ouder regimen 'het besturen, het leiden' [ca. 1265; TLF]; dat woord is zelf ontleend aan Latijn regimen 'leiding, bestuur', afleiding van regere 'leiden, sturen', zie regeren.
Het woord is in vele Europese talen ontleend of opnieuw ontleend na de Franse revolutie, waarbij het zogeheten ancien régime 'oude regeringsstelsel, oude regime' werd omvergeworpen.
Fries: rezjym


  naar boven