1.   bijlage zn. 'bijvoegsel'
categorie:
leenwoord
Nnl. bylage 'bijvoegsel' [1708; Halma].
Ontleend aan Duits Beilage 'bijvoegsel, bijgerecht, bij-, toevoeging' [16e eeuw], afgeleid met bei-, zie bij 1, van het werkwoord legen 'leggen', zie leggen, dus letterlijk 'wat erbij is gelegd'.
In de thans niet meer voorkomende betekenis 'bruiloft, bijslaap' [1647; WNT] is het volgens het WNT ontleend aan Duits Beilager 'id.', dat is afgeleid van het werkwoord beiliegen 'liggen bij, gemeenschap hebben'. Een andere mogelijkheid is dat het Nederlandse woord een voortzetting is van mnl. beilage (beilagen (mv.) [1350-1400; MNW]) 'het bijliggen', misschien ook 'geslachtsgemeenschap'. Dit woord is afgeleid van het werkwoord biliggen 'bij iets of iemand liggen; bijslaap' [1486; MNW].
Fries: bylage


  naar boven