1.   slavink zn. (NN) 'gehakt in een lapje spek'
categorie:
geleed woord,
Nnl. Een slavink bestaat uit met eieren aangemaakt gehakt, gerold in gerookt ontbijtspek en dichtgebonden. Heerlijk bij sla die combinatie van geurige rook en pittige braadsmaak [1952; Texelsche Courant], Slavinken werden in enkele jaren het populairste vleesgerecht voor een zomers maal [1956; Zierikzeesche Nieuwsbode], De slavink bestaat 10 jaar. De keurslager is de uitvinder van de slavink; alleen hij kent het echte originele recept. [1962; Texelsche Courant].
Neologisme, in april 1952 geïntroduceerd door de Larense slager Ton Spoelder in samenwerking met J. Boerwinkel, directeur van de Internationale Keurslagersorganisatie, voor het snel-klaarproduct dat hij toen op de markt bracht en dat naar zijn zeggen lekker smaakte bij de sla en leek op een vink. De slavink had een korte braadtijd en werd aangeprezen als zomers vleesproduct dat zeer goed paste bij sla en andere voorjaars- en zomergroenten: Er is volop Sla. Geniet nu eens van een lekker aangemaakt kropje Sla met heerlijke gebraden Slavinken [,] iets nieuws, waar U Uw tong bij inslikt [1952; Texelsche Courant]. De slavink werd in Nederland al gauw zeer populair. Het tweede lid is gevormd naar analogie van de oudere blinde vink 'gehakt opgerold in een lapje (kalfs)vlees'.
Vink als benaming voor een stukje vlees, naar de kleine en gedrongen vorm van een vink, is al ouder: vnnl. plockte vinken, potpasty 'soort stoofschotel' [1567; Nomenclator 94b], vincken, plocke vincken 'id.' [1599; Kil.], nnl. vinken "vleesch aan kleine vierkante stukjes gesneeden" [1710; Halma NF]. Volgens een oud volksgeloof zongen vinken het best wanneer zij blind gemaakt werden: Als de Vink blind is, zoo zingt hy best [1636; iWNT vink]; nog tot in het begin van de 20e eeuw werd vinken daartoe bewust mishandeld: de blinde vink als benaming voor het vleesproduct [1899; Matthey 2002], in BN loze vink genoemd, kan dus een connotatie van kwaliteit zijn.
Volgens EDale en WNT Aanv. is het eerste lid sla de stam van het werkwoord slaan, omdat het zingen van vogels van oudsher ook wel slaan wordt genoemd: de quackel slaet int coren [ca. 1540; iWNT slaan]. Inderdaad komt slagvink voor als gewestelijke volksnaam voor de vink, maar slavink niet.
Literatuur: T. Spoelder (1981), Van sudderlap tot slavink. 100 jaar Spoelder dynastie, Laren; I. Matthey (2002), Vincken moeten vincken locken: vijf eeuwen vangst van zangvogels en kwartels, 397
Fries: slafink


  naar boven