1.   gij vnw. 2e pers. ev. en mv.
categorie:
erfwoord
Onl. gi 'jullie' (2e pers. mv.) [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. gi, ghi, gy (dit zijn slechts spellingvariaties); gediftongeerd tot vnnl. gij.
Gij is oorspr. het persoonlijk voornaamwoord voor de 2e persoon meervoud en stond zo in oppositie met het enkelvoud mnl. du. Als beleefdheidsmeervoud kon er een enkelvoudig persoon mee worden aangesproken. Dit is een verschijnsel dat in veel talen voorkomt, bijv. in de meeste Romaanse talen al vanaf de 4e eeuw, maar in de oudste fasen van de overige Germaanse talen niet of nauwelijks, in het Oudhoogduits bijv. pas vanaf het eind van de 9e eeuw. Het feit dat de meeste vroeg-middeleeuwse schrijvers twee- of meertalig zullen zijn geweest, maakt het aannemelijk dat de Nederlandse ontwikkeling rechtstreeks is beïnvloed door het Laatlatijnse en Franse systeem: vos resp. vous in het meervoud en als beleefdheidsvorm, naast tu tegen lager geplaatsten.
Maar al in het Middelnederlands begint ghi steeds meer in het enkelvoud gebruikt te worden. In de 16e eeuw is du niet meer algemeen in gebruik en is het beperkt tot enkele dialecten (Limburg), en zie ook dijn. Eenzelfde ontwikkeling heeft plaatsgevonden in het Nieuwengels met you, dat ook oorspr. een meervoud is en dat het enkelvoud thou heeft verdrongen.
De verwante voornaamwoorden in de andere Germaanse talen hebben alle hun meervoudsfunctie behouden: os. , ge (mnd. gi, je); ohd. ir (met wegval van de anlaut onder invloed van de verbogen naamvallen en met -r o.i.v. wir 'wij'; nhd. ihr); ofri. ; oe. (met klinker o.i.v. 'wij'; ne. vero. ye); on. (onder invloed van vér 'wij') ér (ozw. ir; nzw. I); got. jūs. Voor nfri. jo 'jij' en ne. you 'jij, jullie' zie jou. De Gotische klinker is gezien de overige Indo-Europese vormen (zie onder) de oorspronkelijke, dus pgm. *jūz. In het West-Germaans moet dit onder invloed van pgm. *wiz 'wij' (zie wij) *jīz, *jī, *ji zijn geworden.
De overgang van *ji (een vorm die in de oudste schriftelijke onl. en os. bronnen al niet meer voorkomt) naar gi is opvallend en treedt binnen de Germaanse talen oorspr. alleen op in sommige Frankische dialecten. Zo ook in ginder, ginds, gene, gier 2 'mest', gist.
Erfwoord met representaties in vele Indo-Europese talen, o.a.: Sanskrit yūyám; Litouws jūs; Oudkerkslavisch vy (Russisch, Tsjechisch vy); Albanees ju; dit alles op basis van de nominatief pie. *iuH 'jullie'. Daarvan te scheiden zijn: Latijn vōs (Catalaans vós, Frans vous); Grieks hūmeĩs; Sanskrit vas; Hittitisch sumēs; deze zijn gevormd op basis van een accusatief, die op een andere pie. stam teruggaat.
Dit voornaamwoord verscheen in de Germaanse talen oorspr. alleen in de nominatief. De datief en accusatief waren in het mnl. u en de genitief uwer (in het enkelvoud ook wel uws, uwes).
De onbeklemtoonde variant van gij is ge, die zal zijn ontstaan naar analogie van onbeklemtoond me en we. In de Middelnederlandse schrijftaal kwam deze nog niet voor; in plaats daarvan schreef men meestal een verzwakte enclitische vorm *ji > *i aan het werkwoord vast: segdi 'zegt ge', hebdi 'hebt ge'.
Als gevolg van de vervanging van du door gij in vrijwel het gehele Nederlandse taalgebied (m.u.v. oostelijke dialecten) en in alle taalregisters, verdween in de tweede persoon het onderscheid enkelvoud/meervoud en vertrouwelijkheid/beleefdheid. Ongeveer vanaf de 16e eeuw verschijnen dan de voornaamwoorden jij (vertrouwelijk) en u (beleefd), later ook jullie (vertrouwelijk). Dit gebeurde aanvankelijk alleen in de spreektaal en in de schriftelijke weergave daarvan, en bovendien uitsluitend in het Noord-Nederlandse taalgebied. Gij en de objectvorm u bleven in de officiële schrijftaal nog lang de enige gangbare aanspreekvormen, waarbij veelal meer duidelijkheid werd gegeven door het toevoegen van expliciete meervoudsmarkeerders zoals in gijlieden, gij allen, gij beiden, gij zelf, resp. ulieden, u allen etc. In de 20e eeuw verdween gij geleidelijk aan definitief uit het NN schriftbeeld. Doodsteek was de verbanning uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004. In de Zuid-Nederlandse dialecten en in het BN zijn gij en ge echter nog springlevend.
Literatuur: J.A.M. Vermaas (2002), Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw, Utrecht


  naar boven