1.   d(i)e lidw., vnw.
categorie:
erfwoord
Onl. the, thie [10e eeuw; W.Ps.], the [1100; Will.]; mnl. de, die [1200; CG II, Servas].
Die is de beklemtoonde vorm van het aanwijzend voornaamwoord, waaruit zich in onbeklemtoonde positie een gereduceerde variant de ontwikkelde die ten grondslag ligt aan het huidige bepaald lidwoord de. Al in het Middelnederlands zijn de en die geleidelijk naar functie onderscheiden. De attestatie van het lidwoord in het Oudnederlands is in psalm 2:12: biuet the lera 'ontvangt de leer', waar het lidwoord is toegevoegd in de interlineaire vertaling van de Latijnse tekst, die geen lidwoord heeft. Het is tevens de enige attestatie in het Oudnederlands voor 1100. Het betrekkelijk voornaamwoord is reeds in het Oud-West-Germaans overgenomen uit het paradigma van het aanwijzend voornaamwoord, zoals bijv. in also stuppe that foruuirpet uuint 'als stof, dat de wind verstrooit (letterlijk: wegwerpt)' [10e eeuw; W.Ps.]. Zie verder woorden als daar, dat, dit, doch.
Os. thē; ohd. dēr, die; ofri. thē; me. the; < pgm. þē- 'die'. Naast mnl. die en de vinden we onl. thie, the, os. thie, the, ohd. der, die, ofri. thie, me. the: deze vormen met d- en th- zijn afgeleid van de pie. pronominale wortel *to-. De nominatief/accusatief mannelijk en vrouwelijk hadden oorspr. s-, afgeleid van een pie. wortel *so, sa, zie oe. se, seo, on. , , got. sa, so en het Middelnederlandse vrouwelijke persoonlijk voornaamwoord soe, dat oorspr. het vrouwelijke aanwijzend voornaamwoord was. In de jongere Germaanse talen drongen de formaties met þ- < pie. t- vanuit de andere naamvallen door tot de nominatief.
Demonstratieve elementen als s- en h- zijn later ook bij de persoonlijke voornaamwoorden opgetreden, zie zij 1, hij.
Buiten het Germaans nog Latijn (accusatief) eum, eos, eam 'deze, die' < Vroeglatijn sum, sos, sam, Grieks ho, , 'deze, die', Litouws tas, ta 'die', Oudkerkslavisch , ta, to, 'die, dit', Sanskrit , sa, en het tweede deel van Latijn iste, ista, istud 'deze, die'.
Verbogen vormen van de worden alleen nog in uitdrukkingen en samenstellingen gebruikt: der in de tocht der tochten en in derhalve, dergelijk en dermate; den in op den duur; en des in des te beter, in het zuiden des lands, destijds, des-. Zie ook toen.
Fries: de


  naar boven