1.   akkoord zn. 'overeenstemming, overeenkomst; samenklank'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Mnl. die van onsen acorde sijn 'die tot onze partij horen, aan onze kant staan' [1290; CG I, 1454], accort, acort, acc(o)rde 'eensgezindheid, eenstemmigheid, instemming' [1250-1300; MNW], acort 'harmonische samenklank' [1350; MNW].
Ontleend aan Frans accord 'overeenstemming' (accorde [ca. 1080; Rey]), 'harmonische samenklank' [1341; Rey], 'gelijktijdig en harmonisch klinkende tonen' [1538; Rey]. Dit is een afleiding van het werkwoord accorder 'overeenstemmen' < Latijn adcordāre 'verzoenen', gevormd uit ad- en het zn. cor (genitief cordis) 'hart' (zie hart). De jongste, muzikale betekenis is volksetymologisch beïnvloed door het woord corde 'snaar' (zie koord).
Fries: akkoart,akkoard


  naar boven