51.   dippen ww. 'voorzichtig indopen'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. dippen 'even indopen, voorzichtig in (een vloeistof) steken', in: 'k Treê toe en dip den voet in de aangename plasschen [1829; WNT], dippen 'voorzichtig of eventjes indopen' [1925; Dale].
Misschien een door het Engelse werkwoord to dip "indopen, naar beneden duiken" (zie dopen 1) beïnvloede nieuwvorming uit de pen van Bilderdijk (1756-1831) van wie het citaat in het WNT afkomstig is (Bilderdijk had de Franse tijd in Engeland uitgezeten). Het werkwoord dopen zal aan zijn associatie ten grondslag gelegen hebben. Lange tijd heeft het woord kennelijk geen grote verspreiding gekend: het verschijnt pas in 1925 in de woordenboeken. Het huidige gebruik hangt sterk met de Engelse betekenis samen, en vooral met de wereldwijde verspreiding van het verschijnsel dipsaus, waarin we onze borrelhapjes kunnen dopen.
Een moderne ontlening aan Engels dip is dip.
dipsaus 'saus om hapjes in te dopen'. Nnl. dipsaus [1989; Peptalk].
52.   divergent
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Zie: divergeren
53.   divergeren ww. 'uiteenbuigen, uiteenlopen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. divergeert en vertraagt 'zich vertakt en trager wordt (van een stroom)' [1774; WNT vertragen], divergeren "uitspreiden, als de licht- of zonnestralen; zich van elkander meer en meer verwijderen. Het tegengestelde is convergeren" [1824; Weiland], divergeeren "uiteengaan, afwijken, zich meer en meer van elkander verwijderen; van eene ander mening zijn" [1863; Kramers].
Ontleend aan Laatlatijn divergere 'hellen, neigen', gevormd uit dis- 'uiteen' en klassiek Latijn vergere 'naderen, hellen, neigen'. Zie ook convergeren.
De term is voor het eerst gebruikt in het neolatijn door Kepler in 1611 (zie hieronder bij divergent) en werd in de wetenschap snel een internationaal woord; de niet-wetenschappelijke betekenis heeft zich pas vanaf de 19e eeuw ontwikkeld.
divergent bn. 'uiteenlopend'. Nnl. divergent 'uiteenwijkend (van lichtstralen)' [1847; Kramers], 'uiteenlopend, strijdig (van meningen)' [1872; WNT Aanv.]. Ontleend aan Neolatijn divergens, genitief divergentis 'id.', verl.deelw. van divergere. Voor het eerst door de Duitse astronoom Johannes Kepler (1571-1630) in 1611 in het Neolatijn in deze zin gebruikt: radii divergentes 'divergerende stralen'.
54.   do zn. 'eerste toon van de toonladder'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. do 'eerste toon van toonladder' [17e eeuw; WNT ut].
De reeks van zes diatonisch opvolgende tonen ut, re, mi, fa, sol, la werd door Guido van Arezzo in de 11e eeuw samengesteld aan de hand van de eerste lettergreep van elke regel van een hymne gewijd aan de heilige Johannes: Ut queant laxis resonare fibris, mira gestorum famuli tuorum, solve polluti labii reatum, Sancte Ioannes (Opdat uw dienaren het wonderbaarlijke van uw daden ontspannen kunnen verklanken, ontsla, Heilige Johannes, de schuld van hun bezoedelde lippen). Later wordt de si (van Sancte Iohannes) toegevoegd en in 1659 wordt ut door het beter te zingen do (van Dominum) vervangen.
In de 19e eeuw veranderde John Curwen de sol in so, zodat alle lettergrepen open werden, en de si in ti, zodat de namen van de tonen elk een eigen beginletter hadden. In het NN heeft men deze twee nieuwe nootnamen overgenomen, maar in België zijn ze nagenoeg onbekend.
Zie ook gamma.
Literatuur: T. Willemze (1991) Spectrum Muzieklexicon, 248-249, 454-455
55.   doemdenken
categorie:
geleed woord, geleerde schepping, bedenker bekend
Zie: doem
56.   droedel zn. 'raadseltekening'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. droedel [1953; Blokker].
Ontleend aan Engels droodle 'versimpelde tekening waarvan de betekenis moet worden geraden', een begrip dat in de jaren vijftig door de Amerikaan Roger Price gevormd werd als samensmelting van doodle 'krabbeltje' [1937; OED] en riddle (zie raadsel).
Literatuur: Roger Price (1952?) Droodles; Jan Blokker (1953) Dit is uw droedel
57.   dynamiet zn. 'springstof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. dynamiet 'springstof' [1873; WNT uiti-].
Internationaal neologisme, in 1867 door de Zweed Alfred Nobel in de vorm dynamit voor zijn ontdekking bedacht, op basis van Grieks dúnamis 'kracht', van onduidelijke herkomst, zie dynamisch. Het woord is wrsch. via het Duits tot het Nederlands gekomen.
Fries: dynamyt
58.   dynamisch bn. 'betreffende beweging en verandering'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. dynamisch 'betrekking hebbend op de gronden van het bestaan van voorwerpen in de ervaringswerkelijkheid' [1799; WNT Aanv.], 'betreffende de leer der krachten' [1824; Weiland], 'gekenmerkt door bewegingen, krachten of veranderingen' [1935; WNT Aanv.], 'energiek, ondernemend (van personen)' [1941; WNT Aanv.].
Internationale wetenschappelijke term, in 1692 door de Duitse geleerde Gottfried Wilhelm von Leibnitz (1646-1716) geïntroduceerd als (Franse) natuurkundige term dynamique 'betreffende bewegingen en krachten', in bijv. science dynamique 'bewegingsleer'. Het is ontleend aan Grieks dunamikós 'krachtig, vermogend', een afleiding van dúnamis 'kracht, macht' bij het werkwoord dúnasthai 'kunnen', van onduidelijke herkomst. Met achtervoegsel -isch zoals ook bij andere bn. uit Franse woorden op -ique.
In de oudste Nederlandse attestatie wordt dynamisch als begrip in de filosofie gebruikt.
dynamiek zn. 'stuwkracht'. Nnl. dynamiek 'bewegingsleer, dynamica' [1821; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans dynamique 'bewegingsleer' [1752; Rey], substantivering van het bn. dynamique. De huidige betekenis, die de oudste inmiddels heeft verdrongen, is opnieuw overgenomen uit het Frans.
59.   dynamo zn. 'machine die bewegingsenergie omzet in elektrische stroom'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. dynamo [1894; WNT zes].
Internationaal woord, oorspr. als Duits dynamo-elektrische Maschine, de naam die Werner Siemens (1816-1892) in 1867 aan zijn uitvinding gaf. De verkorting tot dynamo heeft voor het eerst in het Engels plaatsgevonden [1882; OED] en zich van daaruit verspreid. Het woord is afgeleid van Grieks dúnamis 'kracht', zie dynamisch.
Fries: dynamo
60.   ecologie zn. 'wetenschap van wisselwerking tussen organisme en omgeving'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. oekologie 'id.' [1938; Essen], oecologie 'id.' [1947; WNT Aanv.], ecologie 'id.' [1953; Huizinga].
Internationaal begrip uit Duits Ökologie 'id.', gevormd door de Duitse bioloog Ernst Heinrich Haeckel (1834-1919) uit Grieks oĩkos 'woning' en het voor wetenschapsnamen gebruikelijke achtervoegsel -logie.
Er bestaan twee spellingvarianten van dit woord en zijn afleidingen. Aanvankelijk hadden de vormen met oeco- de overhand, onder invloed van het Duits, waaruit het begrip afkomstig was. De spelling met eco- [1946; WNT Aanv. ecoloog] wordt in de tweede helft van de 20e eeuw steeds meer gebruikt en is inmiddels de enig gangbare, onder invloed van de Engelse spelling met eco-, en naar analogie van het woord economie, dat immers op hetzelfde Griekse oĩkos is gebaseerd.
In de jaren 1950 kwam de sociale ecologie in de belangstelling te staan, ofwel de invloed van de mens op zijn eigen leefomgeving, wat leidde tot een algeheel milieubewustzijn in de westerse wereld.
ecologisch bn. 'de ecologie betreffend'. Nnl. Het oecologisch verband tussen bodem en flora en fauna [1939; WNT Aanv.]. Sinds de tweede helft van de 20e eeuw is dit woord vooral 'goed voor het natuurlijke milieu' [1982; Reinsma 1984] gaan inhouden, misschien mede onder invloed van economisch 'goed voor de portemonnee'. Van daaruit heeft zich een zeer productief voorvoegsel eco- 'goed voor het milieu' ontwikkeld, wellicht naar analogie van bio- uit biologisch; bijv. ecopartij 'politieke partij met ecologische doelstellingen' [1985; Coster 1999], ecosigaret 'milieuvriendelijke sigaret' [1993; Coster 1999], ecodrugs 'natuurlijk geproduceerde drugs' [1997; Coster 1999]. De oudere betekenis ziet men nog in ecosysteem 'onderscheidbare biotoop met de daarin thuishorende leefgemeenschap' [1981; Coster 1999]. ◆ ecoloog zn. 'beoefenaar van de ecologie'. Nnl. ecoloog [1946; WNT Aanv.]. Gevormd uit ecologie naar het model van andere woordparen op -logie/-loog, zoals biologie/bioloog.
Literatuur: Nierop 1975, 60-61

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven