1.   nepotisme zn. 'vriendjespolitiek'
categorie:
leenwoord
Vnnl. nepotisme 'begunstiging van familieleden' [1671; WNT]; nnl. nepotisme 'begunstiging van familie, vooral met posities' in het voordeelig ambt in de familie te houden ... hun nepotisme [1880; WNT voordeelig], enkel door nepotisme, als zoon van den vroegere minister, gouverneur geworden [1896; Archief Eemland], dan bij uitbreiding ook 'begunstiging van vrienden' in ... wars van alle nepotisme. Zijn vrienden scheen hij soms met opzet voorbij te gaan [1920; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans népotisme 'begunstiging van familieleden door kerkvorsten' [1653; TLF], dat zelf ontleend is aan Italiaans nepotismo [voor 1667; DELI], een afleiding met het achtervoegsel -ismo 'verschijnsel', zie -isme, van nepote 'neef'; nepote is een geleerde ontlening aan Latijn nepōs (genitief nepōtis) 'neef (zoon van broer of zus), kleinzoon', verwant met neef. De term werd oorspronkelijk gebruikt voor de gunsten die pausen bewezen aan hun neven (ze hadden vaak geen kinderen) en later in het algemeen aan hun familieleden.
Fries: nepotisme


  naar boven