111.   extra bn. 'meer dan gewoonlijk'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. als bijwoord 'in buitengewone mate' in een extra fraaije [1738; WNT], als bn. 'meer dan gewoonlijk' in een extra kus [1861; WNT].
Verkorting van extraordinaris 'buitengewoon' [1448; MNHWS], zoals in Belooninge van zoodanige extraordinarise reys ende teercosten 'beloning van zodanige extra-hoge reis- en verblijfkosten' [1587; WNT reiskost]. Onder invloed van het Frans ook extraordinair [1503; MNHWS] of extra ordinaar, zoals in alle extra ordinare maniere 'alle buitengewone manieren' [1636; WNT verderf]. Spellingen met koppelteken of als twee woorden zijn over het algemeen jonger en tonen aan dat extra zelfstandig begint te worden. In de bijvoeglijke functie gebeurt dit twee eeuwen later dan in de bijwoordelijke functie. Zowel extraordinair als extraordinaris gaan terug op Latijn extrāordinārius 'buitengewoon', gevormd uit extra 'buiten' en ordinārius 'gewoon', zie ordinair. Latijn extra is oorspr. de vrouwelijke ablatiefvorm van het bn. exter(us) 'zich buiten bevindend', zie extern.
Extra komt ook voor als zn. met de betekenis 'iets extra's' [1765; WNT], meestal als verkleinwoord of in het meervoud.
extra- voorv. 'buiten-'. De productiviteit van het voorvoegsel in het Nederlands is slechts schijn. De meeste woorden met extra- zijn ontleningen aan een andere taal. Uitzondering is het begrip extra-parlementair [1872; WNT vrij], dat uitsluitend in Nederland wordt gebruikt.
112.   fanaat
categorie:
verkorting
Zie: fanatiek
113.   filiaal zn. 'bijkantoor, depotwinkel'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. eerst in samenstellingen: de londonsche bank en ... de filial-banken 'de bijbanken' [1843; Handelsmag. 147b], filiaal-kerk 'dochterkerk, bijkerk' en filiaal-handel 'bijhandelshuis, dat een koopman op een andere plaats voert' [1847; Kramers]; filiaal (o.) "eene bij- of ondergeschikte inrichting" [1863; Kramers], de filiale te S. 'het bijkantoor te S.' [1888; WNT].
Nederlandse verkorting uit samenstellingen zoals de bovengenoemde. Als samenstelling zijn deze ontleend aan Engels Filial (Chyrch) [1538; OED], filial banks [1843; Handelsmag. 147b], en/of Duits Filialkirche [ca. 1600; Pfeifer] en Filialhandlung, Filialbank [1800-50; Pfeifer], etc. Als simplex bestond ook Engelse Filial, maar uitsluitend als 'dochterkerk' en bovendien in de 18e eeuw verouderend. De 19e-eeuwse Engelse samenstellingen zoals filial bank zijn verouderd; de moderne termen zijn branch (office), affiliation bank, etc. Ook het Duitse onzijdige simplex Filial betekende alleen 'Filialkirche' [16e eeuw; Pfeifer] en is verouderd. Wel heeft het huidige Duits eind 19e eeuw het vrouwelijke Filiale 'filiaal(handel), dochteronderneming' ontleend aan Frans filiale 'dochteronderneming' [1844; Rey]). Het Engels, Duits en Frans gaan uiteindelijk terug op de gesubstantiveerde vrouwelijke vorm van het Laatlatijnse bn. filialis, afleiding van klassiek Latijn fīlia 'dochter'; de betekenis is dus letterlijk 'dochterlijk'. Wrsch. is het oude Duitse woord nog wel verantwoordelijk voor het Nederlandse onzijdige geslacht van filiaal.
Latijn fīlia is verwant met het werkwoord fēlāre '(aan de borst) zuigen' en Grieks thēlḗ 'borst'; bij de wortel pie. *dhēh1-(i-) 'zuigen' (IEW 241). Hierbij horen ook de afleidingen Latijn fēlīx 'vruchtbaar; gelukkig' (vanwaar feliciteren) en femina 'vrouw', letterlijk 'borstgeefster, voedster' (zie feminisme).
Het reeds in 1863 geattesteerde simplex filiaal kan ook heel goed rechtstreeks uit het Frans ontleend zijn, ook gezien de vorm filiale in de attestatie in 1888; in het BN is de meest gebruikelijke vorm nog steeds filiale.
Als bn. kwam filiaal 'betreffende zoon of dochter' al voor in het Vroegnieuwnederlands: filiale portie 'erfdeel dat de kinderen toekomt' [1657; Stall.].
Fries: filiaal
114.   fiscaal bn. 'betreffende de belastingen'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. fiscael "dat totter Vorsten schat behoort" ('dat tot de schat van de Vorst, de staatskas behoort') [1553; van den Werve]; nnl. de Fiscaele Saecken 'belastingzaken' (als vertaling van Frans causes fiscales) [1763; WNT].
Ontleend aan Latijn fiscālis 'betreffende de belasting', een regelmatige afleiding van fiscus '(keizerlijke) kas', zie fiscus.
fiscaal zn. 'openbaar eiser in zaken van de fiscus'. Eerst vooral in samenstellingen, bijv. vnnl. Advocaet Fiscael [1531; WNT Supp. advocaat I], waterfiscael "voormalig ambtenaar in Nederlands-Indië belast met het toezicht op den zeehandel en het vervolgen van overtredingen ten aanzien daarvan" [1666; WNT], nnl. Lands-Fiskaal [1791; WNT resident II], maar ook al vroeg fiscael 'rechterlijke ambtenaar voor de schatkist' [1537; MNW], "graaflijckheyts-versorger" [1650; Hofman]. Verkorte vorm van voornoemde titels waarin fiscael nog als adjectivisch element opgevat kan worden, zoals ook in samenstellingen met een tweede lid generaal 1. In het Zuid-Afrika van tijdens het Hollandse bewind was de fiskaal de hoogste functionaris.
Fries: fiskaal
115.   fitness
categorie:
leenwoord, verkorting
Zie: fit 1
116.   flab
categorie:
verkorting
Zie: flabberen
117.   flik zn. (NN) 'klein rond chocolaatje, chocoladepastille'
categorie:
eponiem, verkorting
Nnl. wormkoekjes, die er uitzien als flickjes [1864; Toll.], pralines, flikjes,... [1891; Groene Amsterdammer], groote flikken [1919; WNT].
Flik is een jongere terugvorming uit flikje, een soort chocolaatje dat werd geproduceerd door de Amsterdamse chocoladefabriek van Caspar Flick, die in de 18e eeuw leefde.
Over Flick zelf en over wie wanneer deze naam heeft bedacht, is niets bekend. Zijn fabriek, later onder de naam Erven Caspar Flick & Co, bestond tot 1923. Flikje was inmiddels al een soortnaam geworden: volgens Sanders (1993) werden flikjes door diverse winkeliers nagemaakt en Van Dale 1872 verstaat onder fli(c)kje ook een "besuikerd rond chocolade-koekje".
Fries: flikje
118.   fobie zn. 'beklemmende angst'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, verkorting
Nnl. phobie 'vrees, afkeer' [1916; Koenen], dwangvoorstellingen of phobieën [1928; WNT Aanv. phobie], fobie [1953; Brandt; de Haan].
Verzelfstandiging van het tweede element in samenstellingen als claustrofobie en xenofobie, die zijn gevormd op basis van Frans -phobie < Latijn -phobia < Grieks -phobiā (zoals in hudrophobíā 'vrees voor water'), afleiding van het zn. phóbos 'vrees' bij het werkwoord phébesthai 'vluchten'.
Het Griekse woord is verwant met Balto-Slavische vormen zoals Litouws bégti 'rennen', Oudkerkslavisch běžati (Russisch bežát' 'lopen, vluchten'; Tsjechisch běhat, běžet 'rennen'); bij de wortel pie. *bhegw- (IEW 116).
Deze verzelfstandiging is in het Duits, Frans en Engels al eerder opgetreden. De Nederlandse vorming kan daar goed door beïnvloed zijn. EDale veronderstelt rechtstreekse ontlening aan Frans phobie [ca. 1880; Rey].
Fries: foby
119.   foto zn. 'fotografische afbeelding, lichtbeeld'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleerde schepping
Nnl. de kleine nam de photo uit B.'s handen [1895; WNT retoucheeren], een photo van de omgeving [1898; WNT], afkorting van photographie 'lichtbeeld', in zoogenaamde photographiën of lichtbeelden [1855; WNT lichtbeeld], photographie 'lichttekening, het lichtschilderen, de kunst om lichtbeelden voort te brengen, hetzij op metalen platen, hetzij op papier' [1863; Kramers].
Verkorting van het synonieme, maar nu verouderde woord photographie, dat in deze betekenis ontleend is aan Frans photographie [1854; Rey], dat metonymisch is ontstaan uit ouder 'het maken van een lichtbeeld (foto)' [1834; Rey], een wetenschappelijk neologisme op basis van de Griekse elementen phõs (genitief phōtós) 'licht' (zoals ook in bijv. fosfor) en de stam van gráphein 'inkrassen, schrijven, afbeelden', zie -grafie.
Deze verkorting van photographie tot photo vindt men ook in het Engels (photo [1860; OED]), Frans (photo [1864; Rey]), en Duits (photo [midden 19e eeuw; Pfeifer]). Maar alleen in het Nederlands en het Duits is de verkorte vorm de enig gangbare geworden.
fotografie zn. 'de kunst van het foto's maken'. Nnl. photographie 'id.' [1855; WNT]. Internationaal neologisme, door het Nederlands wrsch. ontleend aan Frans photographie 'id.' [1834; Rey], maar daarnaast ook Duits Photographie 'id.' [1839; Pfeifer], Engels photography 'id.' [1839; OED]. ◆ fotograaf zn. 'maker van foto's'. Nnl. photograaph [1855; WNT]. Ontleend aan Frans photographe 'id.' [1842; Rey] of Duits Photograph 'id.', afgeleid van photographie. ◆ fotograferen ww. 'een foto maken'. Nnl. photographeren 'id.' in men ... photographere tweemalen [1855; WNT]. Gevormd op basis van photograaph en photographie, misschien naar het model van Duits photographieren 'id.' of Frans photographier [1834; Rey].
Fries: foto ◆ fotografy ◆ fotograaf ◆ fotografearje
120.   franco bw. 'met verzendkosten door geadresseerde te betalen'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. Franco van Courtagie 'vrij van courtage' [1676; De Bruijn-van der Helm 1992]; nnl. franco-brieven 'brieven waarvan de portokosten door de afzender vooraf betaald zijn' [1715; WNT brief].
Verkorting van Italiaans franco di porto 'vrij van verzendkosten' (zie port). Franco heeft in het Italiaans een bredere betekenis 'belastingvrij' [ca. 1292; DEDLI] en is de voortzetting van middeleeuws Latijn francus 'vrij', zie frank 1.
Zowel Italiaans franco di porto als Nederlands franco betekenen dat de verzendkosten door de afzender betaald zijn en er dus door de geadresseerde niets meer betaald hoeft te worden (zoals vroeger wél gebruikelijk was). Zie ook frankeren.
Fries: franko

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven