1.   aardbei zn. 'schijnvrucht van het geslacht Fragaria'
categorie:
geleed woord
Mnl. erdbeire [1226-50; CG II, Pl.gloss.], mnl. ertbesie [ca. 1300; Claes 1982:492], eertbese [ca. 1430; Sterkenburg 1975]; vnnl. aerdbeyer [1597; WNT], aerdbey [1635; WNT zelf II].
Het eerste lid is aarde, omdat de vruchten dicht bij de grond groeien. Het tweede element is een woord voor 'bes'. Voor de vormen -beire, -besie, zie bezie. De huidige vorm -bei < mnl. baye 'bes', is ontleend aan Oudfrans baie < vulgair Latijn baca (< Latijn bacca) 'bes' en de samenstelling met -bei is pas geattesteerd in het Vroegnieuwnederlands.
Ohd. erdberi (nhd. Erdbeere); nfri. ierdbei; oe. eorþāberge 'aardbei'. Met een ander tweede lid: nzw. jordgubbe 'aardbei' (letterlijk 'aardmannetje'), bij jord 'aarde'.
Literatuur: Sterkenburg 1975, 233; Philippa 1987; P. Meertens (1940-41) 'Taalkaart aardbei', in: Onze Taaltuin 9, 25-29; Taalatlas 3, 14
Fries: ierdbei


  naar boven