1.   derven ww. 'ontberen, missen'
categorie:
erfwoord
Mnl. daruen 'derven, ontberen, missen' [1236; CG I, 26], deerven 'id.' [14e eeuw; MNW], derven 'id.' [1400; MNW].
Ontstaan uit ouder darven, met palatalisatie van de -a- voor r + labiaal, zoals bij nerf 1.
Os. tharbōn 'missen'; ohd. darbēn (nhd. darben 'gebrek lijden'); oe. þearfian; on. þarfa 'nodig hebben'; got. þarban 'zich onthouden'; < pgm. *þarbēn-, -ōn- 'nodig hebben'. Wrsch. een afleiding bij het zn. pgm. *darbō- 'gebrek'. Het woord is verder verwant met durven, in de oorspr. betekenis 'nodig hebben'.
De verdere herkomst is onzeker. Gedacht wordt aan verwantschap met Grieks térpein 'verblijden'; Sanskrit trpyati 'bevredigen'; bij pie. *terp- 'zich verzadigen, genieten' (IEW 1073-74). De betekenisontwikkeling zou dan zijn verlopen van 'ergens bevrediging in vinden' naar 'iets nodig hebben', maar een dergelijke ontwikkeling is vreemd.


  naar boven