1.   snoepen ww. 'lekkernijen eten'
Vnnl. eerst de afleiding snoeperij 'lekkernijen' in Daer stonden cramen van allerley snoeperye en bancket suycker [1565; iWNT wijn], dan snoepen 'in het geheim lekkernijen eten' [1573; Thes.], 'lekkernijen eten' [1588; Kil.], ook 'heimelijk of ongeoorloofd de liefde bedrijven' in 's Nachts loopt dat hiete goedt op de kitteljacht uyt snoepen ''s Nachts gaan die geile lieden voor hun vermaak naar de lichte dames' [1612; iWNT].
Wrsch. een klankvariant van snappen in de betekenis 'snel grijpen', waarbij men 'snoepen' kan interpreteren als 'gretig naar iets lekkers grijpen'. Vergelijk nog West-Vlaams snaperen 'snoepen', en zie ook versnapering.
Nnd. snopen 'snoepen'; on. snópa 'happen naar, rondlummelen' (nno. snopa 'werkloos afwachten').
snoep zn. 'zoetigheid'. Vnnl. ten snoep 'om te snoepen' [1659; iWNT]; nnl. snoep 'lekkernij' in Amandlen, Mispelen en Prikken, Castanjes, Nooten, met nog veellerhande snoep [1798; iWNT]. Afleiding van snoepen. ◆ snoepreisje zn. 'plezierreisje'. Vnnl. snoepreysje 'buitenechtelijke seks' in Ick tyer altemet me op de kittel-jacht om ien snoep-reysje 'ik ga soms met hen aan de zwier voor een slippertje' [1613; iWNT], Al wagtende kan men (de niet-gehuwde jongeman) haast een snoep-reisje doen: als men wat laat gaat eeten, ontbyt men wel eens [1698; iWNT]; nnl. wacht u zoet Meisje, voor 't eerste snoepreisje [1715; iWNT], snoepreisje "pleizier reisje met een vrindin" [1717; Marin NF], "plaizierreisje" [1729; Halma NF]. Oorspr. een eufemistische samenstelling voor 'overspel' met een eerste lid snoepen in de betekenis 'heimelijk de liefde bedrijven', wrsch. gevormd naar analogie van vnnl. snapreis(je) 'plotselinge of zeer korte reis': snapreyse 'id.' [1573; Thes.], morghen staet my een snapreisken nae Mujden te doen '... een bliksembezoek aan Muiden ...' [1636; iWNT]. In de 18e eeuw kreeg het tweede lid reisje een letterlijke betekenis en ontstond de huidige betekenis 'plezierreis'.
Fries: snobje


  naar boven