1.   geste zn. 'gebaar'
categorie:
leenwoord
Vnnl. gesten "wercken" [1553; van den Werve], vremde gesten (mv.) 'vreemde gebaren' [1582; WNT zwang], gestie 'gebaar' [1650; Hofman]; nnl. gesten 'gebaren' en gestie 'gebaar, manier van doen' [beide 1745; Meijer], geste 'vriendelijk gebaar' [1922; WNT toneelspel].
Ontleend aan Frans geste 'expressief gebaar' [1662; Rey], eerder al 'gebaar, beweging van het lichaam' [1495; Rey], Oudfrans gest 'gedrag' [ca. 1213; Rey] < Latijn gestus 'houding; beweging van het lichaam, mimiek; daad', een afleiding van de stam van het werkwoord gerere (verl.deelw. gestum) 'doen, voeren, uitvoeren', zie gerant. Het woord was al eerder, in het Middelnederlands, ontleend in de betekenis '(verhaal over) heldendaad', meestal in het meervoud gesten of geesten; in deze betekenis uit Oudfrans geste of meervoud gestes 'heldendaden, heldendicht' < middeleeuws Latijn gesta (mv.) 'geschiedenis(sen)', in titels als Gesta Francorum, letterlijk 'Daden van de Franken', meervoud van Latijn gestum 'houding, daad, etc.'.
Evenals in het Frans is de betekenis later veranderd van 'gebaar, beweging van het lichaam' naar 'actie, handeling', een ontwikkeling die zich ook heeft voorgedaan bij gebaar; in tegenstelling tot gebaar heeft geste daarna de letterlijke betekenis 'beweging' vrijwel verloren.
Fries: - -


  naar boven