1.   schar zn. 'platvis (Limanda limanda)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Vnnl. scarde 'schar' [1567; Nomenclator, 80], schaerde 'id.' [1588; Kil.], schar(re) 'id.' in Hoe men bot, en scharren vangt [1632; iWNT].
De oudste vormen hebben een dentaal, die volksetymologisch kan zijn toegevoegd o.i.v. de hieronder genoemde woorden, maar wrsch. oorspronkelijk is. De lange -ae- zoals bij Kiliaan (1588) is verder nauwelijks geattesteerd en deze is wrsch. secundair: -a- voor -r- + dentaal werd wel regelmatig verlengd, zie haard. Als de -d- inderdaad oorspronkelijk is, gaat het woord mogelijk terug op een West- en Noord-Germaans woord voor 'scheur, inkeping; scherf' (zie onder; zo ook volgens FvW, NEW, WNT). De schar is dan genoemd naar zijn platte vorm, als van een scherf (NEW), of, waarschijnlijker, vanwege zijn stekelige, schaardige omtrek, vergelijk Frans écharde 'splinter' ook 'stekelbaars' (< pgm. *skarda-). Vercoullie en EDale gaan uit van scharre en veronderstellen afleiding van mnl. scharren 'omwoelen, met de poten krabben, scharrelen', zie scharrelen. De vis zou in dat geval genoemd zijn naar zijn leefwijze op de zeebodem. Boutkan (2000) oppert verwantschap met het substraatwoord haring, waarbij schar een s-mobile heeft.
Nnd. scharbe 'schar' is misschien ontstaan door volksetymologische invloed van de Hoogduitse vogelnaam Scharbe 'aalscholver'. Nfri. ska(a)r 'schar' is wrsch. ontleend aan het Nederlands.
Het genoemde woord voor 'scheur, inkeping; scherf' is pgm. *skarda-, *skardō-, waaruit: mnl. scard(e), scaerd(e) 'door houwen of snijden aangebrachte scheur, bres in een muur' [1285; VMNW], ook 'scherf' [1380; MNW]; nnl. schaarde 'scherf van aardewerk'; mnd. schart 'barst, spleet' (nnd. schaard ook 'scherf'); ofri. skerd 'id.' (nfri. skurd); oe. sceard 'scheur; scherf' (ne. shard 'scherf'); mhd. schart(e) 'scheur' (nhd. Scharte); on. skarð 'scheur; gebrek' (nno. skard 'inkeping, scherf'; nde. skår 'scherf'). Dit is het zelfstandig gebruikte bn. *skarda- 'opengescheurd, verminkt', waaruit: os. skard; ofri. skerde; oe. sceard; on. skarðr, een afleiding van het verl.deelw. van pgm. *skeran- 'snijden, hakken', zie scheren 1.
Literatuur: D. Boutkan (2000), 'Pregermanic Fishnames: III. A new etymology of herring', in: ABäG 53, 1-6, hier 4
Fries: ska(a)r


  naar boven