1.   ijl 1 zn. 'haast'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. mit ylen 'haastig' [1500-50; MNW], ijle [1599; Kil.].
Mnd. ile; ohd. īla (mhd. īle; nhd. Eile 'haast'); < pgm. *īlō- (alleen West-Germaans). Daarnaast de werkwoorden onl. īlon (zie onder); os. īlian (mnd. ilen > nzw. ila); ohd. īlen (mhd. īlen; nhd. eilen); < pgm. *īljan- (alleen West-Germaans). FvW en NEW gaan ervan uit dat het zn. ijl is afgeleid van het werkwoord ijlen, maar hier zijn geen zekere aanwijzingen voor. De vormen van het werkwoord in het Oudsaksisch en het Oudnederlands, met *-jan-, lijken er integendeel op te wijzen dat dit werd afgeleid van het zn.
Een woord dat beperkt is tot het West-Germaans. De etymologie is dan ook onzeker. Men heeft gedacht aan een frequentatief 'vaak gaan' van de wortel pie. *h1ei- 'gaan', zie circuit, maar aangezien er in het West-Germaans geen werkwoord - 'gaan' is te vinden, lijkt dit onwaarschijnlijk. Bovendien is 'vaak gaan' niet hetzelfde als 'zich haasten'. Ook speculatief is verbinding met on. 'moeite' (nijsl. 'onrust', nzw. vero. id 'vlijt'): ð en l hebben vrijwel hetzelfde articulatiepunt en mogelijk zijn de West- en de Noord-Germaanse woorden verschillende aanpassingen van een leenwoord uit een onbekende taal.
Het zn. is in het Nederlands nooit zeer gewoon geweest en bestaat nu nog voornamelijk in de vaste verbinding in aller ijl 'met grote haast'.
ijlen 1 ww. 'zich haasten'. Onl. īlo 'haast u!' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. ilen 'haasten' in mach v mín ylen uromen 'kan mijn haasten u van dienst zijn?' [1250; CG II, Trist.]; vnnl. ijlen 'zich haasten' [1599; Kil.]. In het Middelnederlands vooral gebruikelijk in de oostelijke gewesten (MNW); elders sprak men van haasten. ◆ ijlings bw. 'met spoed'. Mnl. in de vorm ilende 'met spoed' [1477; Teuth.]; vnnl. dan ylens [1543-99; MNW] en ylincx [1642; WNT]. Gevormd door vervanging van het achtervoegsel, naar analogie van woorden als zijdelings, ruggelings, van ouder ijlends (het teg.deelw. van ijlen met bijwoordelijke -s) of het is rechtstreeks ontleend aan Duits eilends [15e eeuw; Pfeifer]: ook Middelnederduits īlendes.


  naar boven