1.  |
bestaan ww. 'er zijn' categorie: geleed woord Mnl. bestaen 'er zijn, leven' [1220-40; CG II, Aiol], 'bestand zijn tegen' [14e eeuw; MNW], 'blijven staan' [ca. 1400; MNW], 'beginnen' [1466; MNHWS]; vnnl. bestaen 'er zijn' [1654; WNT]. Afleiding met be- van het werkwoord staan. Mnd. bestan 'blijven staan, aanvallen, grijpen, toebehoren, op zich nemen', bestanden 'wapenstilstand sluiten'; ohd. bistantan, -stān, -stēn 'blijven, bij zijn verklaring blijven' [9e eeuw] (mhd. bestan, besten 'blijven staan, standhouden'; nhd. bestehen 'bestaan, voorhanden zijn, succesvol ten einde brengen'); ofri. bistān 'ergens op staan, bestaan' (nfri. bestean). Oorspr. stond de vorm bestaen naast bestanden 'aanvallen (van personen); behoren tot of bij, verwant zijn' [1285; CG II, Rijmb.]. ◆ bestaan zn. 'het in wezen zijn'. Nnl. bestaan 'id.' [1784-85; WNT]. Afleiding van het werkwoord. Fries: bestean
|