|
1. |
aluin zn. 'dubbelzout van aluminiumsulfaat en kaliumsulfaat' categorie: leenwoord Mnl. alun "alumen" [1240; Bern.]; nnl. aluin, aloen. Via Oudfrans alun ontleend aan Latijn alūmen 'aluin', van onduidelijke verdere herkomst. Voor het Latijnse woord moet misschien gedacht worden aan een afleiding van de wortel pie. *h2elu- 'bitter, wrang' (IEW 33), zoals wrsch. ook in aal 2 'bier'. De chemische omschijving van aluin stamt uiteraard pas uit de moderne tijd; van oudsher is aluin een mineraal dat zowel in de natuur voorkomt als kunstmatig bereid wordt, en dat veel werd gebruikt in de industrie, vooral in ververijen en leerlooierijen. Fries: alún
|
naar boven
|