1.   makkelijk bn. 'eenvoudig, zonder moeite'
categorie:
geleed woord
Mnl. mackelike (bw.) 'kalm, rustig' in si quamen gegaen mackelike 'ze kwamen langzaam aanlopen' [1300-50; MNW-R]; vnnl. mackelijck 'behaaglijk' in het kussen ..., daer hy mackelijck op sit [1614; WNT], 'zonder veel moeite of inspanning' [1619; WNT].
Hollandse nevenvorm van gemakkelijk, met Noordzee-Germaanse wegval van het voorvoegsel ge-.
Verder alleen Noord-Fries määkelk, meekelk, meeklik 'eenvoudig'. Nieuwfries. maklik 'id.' is ontleend aan het Nederlands.
De verbreiding van deze vorm in de standaardtaal werd misschien gestimuleerd door de vormovereenkomst met het antoniem moeilijk, dat populair bovendien ook vaak drielettergrepig wordt uitgesproken, als moeielijk.
Fries: maklik


  naar boven