1.   intensief bn. 'innerlijk sterk, levendig, krachtig, sterk opgevoerd'
categorie:
leenwoord
Nnl. intensief 'gekenmerkt door intensiteit, innerlijke kracht of degelijkheid', bijv. in intensive grootheid [1799; WNT Aanv. extensief], 'krachtopwekkend, werkzaam' [1824; Weiland], intensieve kennis [1864; WNT], intensieve bewerking (van landbouwgrond) [1888; WNT].
Uiteindelijk ontleend aan middeleeuws Latijn intensivus 'gekenmerkt door inspanning of groei', afleiding van klassiek Latijn intēnsiō 'inspanning, groei' bij het werkwoord intendere, zie intens.
De diverse specifieke toepassingen van dit woord zijn in de meeste gevallen ontleend via een andere westerse taal, bijv. Frans intensif of Engels intensive. Zo is het begrip intensieve landbouw wrsch. ontleend aan Amerikaans-Engels intensive agriculture [1832; OED]. Ook samenstellingen als arbeidsintensief 'veel arbeid vereisend', kapitaalintensief 'veel kapitaalgoederen vereisend' [1944; WNT Aanv. kapitaal III] zijn vermoedelijk ontleend aan Engels labour-intensive, capital-intensive e.d., hoewel deze door OED pas in het eind van de jaren 1950 gedateerd worden. De taalwetenschappelijke betekenis 'nadruk gevend, versterkend (van een woord)', bijv. in intensieve werkwoorden, is rechtstreeks ontleend aan het Neolatijnse equivalent (verba) intensiva.
intensive care zn. 'zorg voor ernstig zieke patiënten met constante bewaking'. Nnl. intensive care 'id.' [1974; Koenen], bij overdracht ook 'afdeling daarvoor in een ziekenhuis' [1984; van Dale HN]. Ontleend aan Engels intensive care 'zorg met constante bewaking' [1967; OED], met een tweede lid care 'zorg', verwant met karig. Voor de afdeling in het ziekenhuis gebruikt het Engels uitsluitend de samenstelling intensive-care unit [1963; OED].


  naar boven