1.   brallen ww. 'luidruchtig snoeven'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Vnnl. met veel ghebrals (met genitief-s na onbepaald telwoord) 'luidruchting snoeven' [1614; WNT zwieren]. Daarnaast tot in de 18e eeuw ook in uitgesproken positieve context: brallen 'luisterrijk stralen, schitteren (van de zon)' [1620; WNT], meer in het algemeen 'luisterrijk prijken, schitteren: van hemellichamen, edelstenen, ogen, abstracte zaken, etc.'.
Nhd. dial. brallen 'luid en druk praten'; me. braulen (ne. brawl 'schreeuwen, razen, zich luidruchtig dronken vertonen'); nde. bralle 'luid en druk praten'.
De herkomst is onduidelijk, ook omdat het Nederlands als enige Germaanse taal de betekenisaspecten 'schitteren' en 'pronken' had. Het is desondanks misschien een bijvorm van de klanknabootsing brullen, waarbij de betekenis 'snoeven' beïnvloed kan zijn door pralen.
Misschien moet ook gedacht worden aan semantische beïnvloeding door het thans verouderde werkwoord brageren 'snoeven' < vnnl. bragghéren 'zich groot voordoen' [1588; Kil.] (ook Fries bragearje), een afleiding van het Franse zn. brague 'broek' < Gallo-Romaans braca 'Gallische broek', zie broek 1. Frans brague kreeg ook de betekenis 'broekklep' (zoals nog in braguette 'gulp'), een in de Renaissance opvallend vooruitstekend onderdeel van het herenkostuum. Misschien is het wel deze semantische variant die aanleiding heeft gegeven tot de betekenis 'pralen, pronken, snoeven'. Kil. 1599 vermeldt in zijn lemma braggheren ook het zn. braggaerd 'opgeblazen kerel', waarin de aan de Romeinse komedieschrijver Plautus ontleende miles gloriosus is te herkennen, de snoevende, zwierig geklede soldaat die als stereotype het renaissancetoneel bevolkte. Deze vorm is verwant met het Engelse zn. braggart 'snoever' en het werkwoord brag 'opscheppen'. Directe beïnvloeding van Frans brailler 'schreeuwen' lijkt moeilijk, daar men uit Frans -ai- Nederlands -ei- en niet -a- zou verwachten.


  naar boven