1.   kardinaal 1 zn. 'hoogwaardigsheidsbekleder in de katholieke kerk'
categorie:
leenwoord
Mnl. cardinal 'kardinaal, hoogwaardigheidsbekleder in de katholieke kerk' [1240; Bern.], wert cardinael te Rome [1300-50; MNW-R].
Ontleend aan christelijk Latijn cardinalis 'id.' [eind 8e eeuw; Rey], letterlijk 'belangrijk persoon, leider', zelfstandig gebruik van het klassiek-Latijnse bn. cardinālis 'belangrijk, vooraanstaand', afgeleid van cardō (genitief cardinis) 'hoofdpunt, keerpunt', zie verder kardinaal 2.
Het zn. cardō 'hoofdpunt, keerpunt' ging in het beginnende Romeinse christendom ook een 'kerk met een plaatselijke spilfunctie, hoofdkerk' aanduiden. Vanaf de 6e eeuw werd het bn. cardinalis gebruikt als kwalificatie voor bepaalde geestelijken die promotie hadden gemaakt binnen de kerkelijke hiërarchie; later werd de naam gereserveerd voor de voornaamste priesters, diakens en bisschoppen uit de Romeinse clerus. Vanaf eind 12e eeuw worden ook bisschoppen van buiten Rome in het college van kardinalen opgenomen en hebben kardinalen het exclusieve recht tot verkiezing van de paus.
Fries: kardinaal


  naar boven