Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "verkorting"

201 tot 210 van 335

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



kaarten
kaas
kaatsen
kabaal
kabbala
kabbelen
kabel
kabeljauw
kabinet
kabouter

kachel 1

kachel 2
kadaster
kadaver
kade
kader
kaderen
kadetje
kaduuk
kaf
kaffer


201.   kachel 1 zn. 'verwarmingstoestel'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. met spijse ende dranck nv sitten wy by den cacgel oven 'tegelkachel' [1544; WNT], kakelstove, kacheloven [1573; Thes.], cacheloven [1591; WNT], kaeckel-oven [1599; Kil.], in de verkorte vorm cacchel 'tegelkachel' [1591; WNT], cachelsteenen, tot een cachel in de Latynsche schole 'tegelstenen t.b.v. een kachel in de Latijnse school' [1642; WNT]; nnl. ijzere kachgels [1770; WNT], gaskachels [1885; WNT vullen I].
Verkorting van kacheloven 'tegelkachel', ontleend aan Duits Kachelofen 'id.', met daarin een eerste lid Kachel 'aardewerken tegel', ontwikkeld uit Oudhoogduits kahhala 'aardewerken pot'. Dit moet een leenwoord zijn geweest uit vulgair Latijn *cac(c)alus of *cac(c)ulus, klassiek Latijn cac(c)abus 'kookpot' of het verkleinwoord cac(c)abulus daarvan; cac(c)abus is ontleend aan Grieks kák(k)abos 'id.', van onzekere verdere herkomst maar misschien afkomstig uit een pre-Indo-Europese substraattaal of een Semitisch leenwoord.
Het Nederduitse equivalent van Hoogduits Kachel is kakel, een vorm die sporadisch ook in het Vroegnieuwnederlands voorkomt. Uit het Nederduits ook nzw. kakelugn (ugn = 'oven') 'tegelkachel' [1562; SAOB].
De Oudhoogduitse betekenis 'aardewerken pot' leeft nog min of meer voort in Zwitsers-Duits kachel(i) 'aardewerken schotel(tje)', maar verouderde in het Middelhoogduits; in die periode ontstond de samenstelling kacheloven [13e eeuw; Pfeifer] voor een kachel waarvan de wanden bestonden uit holle aardewerken platen. Later waren dit ook wel vlakke platen, waardoor de betekenis van kachel verschoof naar 'vlakke aardewerken plaat, tegel'. In het Nederlands werd de hele samenstelling kacheloven ontleend, maar trad al snel verkorting op tot het eerste lid kachel 'kacheloven'. Met de voortschrijdende verwarmingstechniek breidde de betekenis van kachel zich uit tot 'zelfstandig verwarmingstoestel van welk materiaal of volgens welke werking dan ook'. Zelfs de centrale verwarming wordt in het spraakgebruik nog wel als kachel aangeduid. De oorspronkelijke kacheloven heet nu tegelkachel.
Fries: kachel
202.   kaft zn. 'boekomslag'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. coffertorie 'boekomslag' [1567; Nomenclator], koffertorie [1599; Kil.], kaffetory [1658; WNT kaffetorie]; nnl. kaft [1861; WNT].
Kaft is verkort uit ouder kaffetorie, nog eerder coffertorie, ontleend via Middelfrans covertoire aan middeleeuws Latijn coopertorium 'boekomslag', afleiding van klassiek Latijn cooperīre 'helemaal bedekken', zie couvert 1 'envelop'.
Ook vormen met p, die rechtstreeks aan het Latijn ontleend zijn, komen voor: mnl. copertory [1484; MNW], kappetorie [1803; Weiland], kapitorie [1832-34; WNT]. Een synoniem was middeleeuws Latijn cooperculum, waaruit vnnl. coperkel, caperkel in een horne caperkel 'een hoornen kaft' [1566; WNT koperkel], een omslach, coperckel [1567; Nomenclator], koperckel [1599; Kil.].
Het Nieuwfrans heeft couverture op basis van het middeleeuws-Latijnse synoniem coopertura, eveneens een afleiding van klassiek Latijn cooperīre.
Fries: kaft
203.   kak
categorie:
verkorting
Zie: kakken
Fries: kak
204.   kalkoen zn. 'hoenderachtige vogel (Meleagris gallopavo)'
categorie:
verkorting, geoniem, leenwoord, uitleenwoord
Vnnl. in een beschrijving van een reis in 1528 langs de Kaap Verde dit scip brochte die eerste Calkoetsche hoenderen in zeelant hier wrsch. 'parelhoenders' [1551; Gerritsen 2002], Calkoensche oft Turcsche henne 'kalkoen' [1567; Nomenclator], Callecoetsche hinne [1573; Thes.], Kalkoenschen, oft kalekutschen haen [1599; Kil.], Kalkoensche hanen [1602; WNT trekken], kalikoet [1617; WNT koekeloeren I], de smaecklicke Calcoenen [1613; WNT verstoren II], Kalkoenen [1615; WNT kapoen].
De geschiedenis van de vorm van het woord is duidelijk: kalkoen is een verkorting van de oude benaming Calcoensche haan, genoemd naar Calcoen, de destijds in het Nederlands gebruikte naam van de belangrijke havenstad Kozhikode aan de zuid-westkust van India, internationaal beter bekend als Calicut. Vreemd genoeg is deze historische plaatsnaam Calcoen buiten Nederland nergens te vinden; de oudste attestatie ervan is in een dagboek uit 1504 van een anonieme Vlaams zeeman die in 1502-03 diende aan boord van een schip van de Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama (zie Van der Meulen 1953a).
Deze benaming voor de kalkoen is opvallend, aangezien kalkoenen uit Midden- en Noord-Amerika afkomstig zijn, waar de inheemse bevolking ze fokte en vanwaar ze in 1524 in Europa zijn ingevoerd. Oorzaak is de verwarring met het parelhoen uit Afrika; deze vogel werd door de Portugezen al in de 15e eeuw op hun reizen naar en uit Oost-Indië verhandeld en werd zo in Europa bekend onder de bovengenoemde namen. De twee vogelsoorten waren nieuw in Europa en werden ook met elkaar verward, omdat Indië ook op West-Indië 'Amerika' kon slaan, zie indiaan. De 16e-eeuwse geleerden identificeerden de vogels ook op verschillende manieren met twee parelhoendersoorten die de Romeinen al kenden. Junius (in zijn Nomenclator van 1567, zie boven) noemt een daarvan Calkoensche henne en de andere Dootshoofdekens (mv.). Ook in andere Europese talen werd het woord dat tegenwoordig 'kalkoen' betekent, vaak eerst gebruikt voor het parelhoen, bijv. Frans poulle d'Ynde 'parelhoen', letterlijk 'Indisch hoen' [1380; Rey], dan poulle d'Inde 'kalkoen' [1542; Rey] en later verkort tot dinde; Engels turkeycocke 'parelhoen' [1541; BDE], Turkie Cocke 'kalkoen' [1578; OED], al vroeg verkort tot Turkie [1555; OED], nu turkey. Enkele andere Europese benamingen zijn: Italiaans pollo d'India; Vroegnieuwhoogduits indianisch henn und han [1500-50; Pfeifer], Indianisch oder Kalekuttisch oder welschhun 'kalkoen' [1567; Nomenclator], nu Truthahn; Turks hindi '(de vogel uit) Indië'; Pools indyk; Portugees galinha do Perú 'kalkoen', letterlijk 'hoen uit Peru' [16e eeuw; van der Meulen 1956], verkort tot perú [1714; id.]. Aan het Nederlands ontleend zijn o.a.: Zweeds kalkon, Deens kalkun, Russisch (vero.) kalkún < kolkun [1762; van der Meulen 1959].
Literatuur: J. Gerritsen (2002), 'De vogelnaam kalkoen en andere etymologica', in: TNTL 118, 38-45; M. Philippa (1986), 'Het Turkse hoen uit Afrika: een India(an)se vogel!', in: OT 55, 54-55
205.   kap 2
categorie:
verkorting
Zie: kappen 1
206.   kapotje zn. 'condoom'
categorie:
verkorting, leenwoord
Nnl. capote anglaise 'condoom' [1863; Kramers II], kapotje 'id.' in ze maken moraal, lullen over Tolstoï en koopen kapotjes [1896; WNT kapot II].
Verkorting van capote anglaise, dat is ontleend aan Frans capote anglaise 'condoom' [1836; Rey], letterlijk 'Engelse beschermkap'. Ook in het Frans bestond wel de verkorting capote, maar deze was weinig gebruikelijk. Het verkleinwoord in het Nederlands werd kapotje, identiek aan het verkleinwoord van kapot 'overjas', zie kapotjas.
Over de Franse benaming capote anglaise bestaan vele theorieën. Het eerste woord is een eufemisme met de algemene betekenis 'iets omhullends'; de verwijzing naar Engeland zou te maken kunnen hebben met de herkomst van de eerste rubberen condooms in Frankrijk.
Het woord is in het Nederlands aan het verouderen als gevolg van de sociale aanvaardbaarheid van het gebruik van het condoom, waardoor de term condoom uit de taboesfeer is gehaald.
Literatuur: M. De Coster (1998), 'Voeten wassen met je sokken aan. De geschiedenis van het condoom', in: Trefwoord 13, 192-196
207.   kapucijner zn. 'peulvrucht'
categorie:
verkorting
Nnl. kapucijners (mv.) [1854; WNT], ook nog lang het meervoud capucijnen [1863; Kramers II].
Verkorting van kapucijnererwt, dat echter geen oudere attestatie heeft. Zo genoemd naar de kleur van de erwt, die doet denken aan de grauwbruine kleur van de monnikspij van de kapucijn.
De kapucijner is een variëteit van de erwt (Pisum sativum) die al in de Middeleeuwen in Europa bekend was en in het Nederlandse grauwe erwt of gewoon erwt genoemd werd. In de 19e eeuw is men om onduidelijke reden verschil gaan maken tussen echt grauwe erwten en de bruinere soort, die men kapucijners ging noemen.
Fries: kap(pe)siner
208.   kartel 2
categorie:
verkorting
Zie: kartelen
209.   kathedraal zn. 'bisschopskerk'
categorie:
leenvertaling, verkorting
Mnl. Doemkerken van Utrecht, welc een cathedrael ende een hoiftkerke is '(de) Domkerk van Utrecht, die een kathedraal ofwel een hoofdkerk is' [1462; WNT]; vnnl. cathedrale kercken 'kathedrale kerken' [1510; WNT kathedraal I], canonisyen van de cathedralen 'kanunniksprebenden van de kathedralen' [1622; WNT Aanv. besogneeren].
Verkorting van de vaste verbinding cathedrale kerk 'kathedraal', leenvertaling van middeleeuws Latijn ecclesia cathedralis [936-73; Rey], letterlijk 'bij de bisschopszetel behorende kerk', waarin het bn. een afleiding is van cathedra '(bisschops)zetel', zie katheder.
Fries: katedraal
210.   keer zn. 'maal'
categorie:
verkorting
Mnl. keer 'wending, verandering, terugkeer' in sonder kir 'zonder omwegen', heuet haren kir genomen 'is weggegaan' [beide 1265-70; VMNW], 'wijze; beurt, gelegenheid' in sochten in meneghen kere 'zochten op vele manieren', God andworde ten kere '... op zijn beurt' [beide 1285; VMNW] en in in enen kere 'op een keer, eens' [1300-25; MNW-R]; vnnl. het is nu mijnen keer 'het is nu mijn beurt' [1573; Thes.], in yeder quartier een keer ... doen 'elk kwartier een ronde doen' [1614; WNT], den eersten keer 'de eerste maal' [1669; WNT].
Mnd. kēr; ohd. kēr (vnhd. Kehr); oe. cierr; afleiding van keren.
Van de rijke betekenisschakering die het woord keer in het Middelnederlands nog had, is in de huidige standaardtaal weinig overgebleven. In het algemeen betekent keer 'maal' en wordt het voorafgegaan door een telwoord. Een oude betekenis komt nog voor in enkele vaste verbindingen, bijv. een keer nemen 'veranderen, omslaan, een wending nemen', gedane zaken nemen geen keer, enz.. Daarnaast ontwikkelde de combinatie een keer 'een gelegenheid' zich tot een modaal partikel dat net als eens 1 een uiting afzwakt, zoals in zijn tijd is niet zoo kostbaar als die van een dokter, zoodat hij wel eens een keer vergeefs kan loopen [1858; WNT gang]. Dit gebeurde vooral in de Zuid-Nederlandse dialecten en is goed te vergelijken met Duits mal < einmal 'eens'.
Literatuur: Bloem 2000, 59-62
Fries: kear

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven