|
1. |
dronken bn. 'onder invloed van alcohol' categorie: geleed woord Onl. drinket ande werthet drunken 'drinkt en wordt dronken' [1100; Will.]; mnl. drunken [1240; Bern.], dronkin [1230-31; CG I,28]; nnl. dronken. Verl.deelw. van drinken. Het voorvoegsel ge- is pas later een vast onderdeel van het verl.deelw. geworden, vgl. brood en oudbakken, letterlijk 'oud gebakken' bij het vroeger sterke werkwoord bakken 1. Os. drunkan; ohd. trunkan; ofri. drunken, oe. druncen; on. drukkin; < pgm. *drunkan- 'dronken'.
|
naar boven
|