1.   riem 3 zn. 'papiermaat'
categorie:
leenwoord
Mnl. Eene rieme suevere pappiers 'een riem zuiver papier' [1384; MNW]; vnnl. riem papiers [1599; Kil.] met de gelatiniseerde vormen rismus en rimus.
Via Spaans resma 'riem papier' of Italiaans risma 'id.' ontleend aan Arabisch rizma 'stapel vellen papier', uit oorspr. 'pak, bundel, baal', behorend bij het werkwoord razama 'bundelen'. Het WNT zegt in navolging van Dozy (1867), dat er ook een Spaanse variant rima heeft bestaan, waaruit de s-loze vorm van Nederlands riem te verklaren zou zijn. Zo'n variant is er nooit geweest. Het Spaanse woord rima kan en kon wel 'ordelijke stapel/opeenstapeling van dingen' betekenen, maar dan gaat het om een figuurlijke betekenis van rima 'rijm' dat een totaal andere etymologie heeft, zie rijm 1.
Aan Spaans resma moet zeker Middelnederduits reseme zijn ontleend. Ontleningen aan Italiaans risma zijn Middelnederduits rīs (en vandaar door ontlening Nieuwzweeds ris); Middelhoogduits ris, rist (Nieuwhoogduits Ries). Naast Arabisch rizma bestond de variant razma, vanwaar Catalaans rayma, waaruit Oudfrans rayme (Nieuwfrans rame). Voor het ontstaan van Engels ream kan zowel het Oudfrans als het Middelnederlands een rol hebben gespeeld (BDE en OED).
Nadat de Moren de papierfabricage in Spanje hadden ingevoerd, stichtte Alfonso X in de 13e eeuw in Castilië de eerste Spaanse papierfabrieken; in dezelfde eeuw kwam er in Catalonië een bloeiende papierindustrie op met fabrikanten van Arabische komaf; in Italië verschenen de eerste fabrieken ca. 1350. De riem, een aanduiding voor een bepaalde hoeveelheid vellen papier, was eeuwenlang de standaardverpakkingseenheid voor papier.
Literatuur: Philippa 1991
Fries: riem


  naar boven