1.   gom(men) 2
categorie:
verkorting
Zie: gum
Fries: gom ◆gomje
2.   men vnw. 'niet nader genoemde, bepaalde persoon of personen'
categorie:
erfwoord
Onl. man 'men' in also man irsoukit siluer 'zoals men zilver onderzoekt' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. dat men uele gerne horen mag 'dat men zeer graag zal horen' [1200; VMNW].
Hetzelfde woord als man, waarvan de klinker in onbetoonde positie verzwakte tot sjwa en als -e- werd geschreven. Het betekent dus letterlijk 'een mens'. Tegenwoordig hanteert men de spellinguitspraak /men/.
Ook in andere Germaanse talen trad deze ontwikkeling op: os. man; ohd. man (nhd. man 'men', naast Mann 'man'); ofri. ma (nfri. vero. me, nu men /mən/ met -n onder invloed van het nnl.); oe. man, mon; on. maðr (nzw. man). Op een vergelijkbare manier is Frans on 'men' ontstaan uit Latijn homo 'mens'.
Fries: men


  naar boven