1.   curieus bn. 'merkwaardig'
categorie:
leenwoord
Mnl. curioos 'kieskeurig' [ca. 1461; MNW]; vnnl. curieus 'zorgvuldig' [1553; Werve], Curieux, curieus, 'zorgvuldig' [1555; Luython], curieus 'merkwaardig' [1555; WNT], curieus 'zorgvuldig, ambitieus' [1574; WNT].
Ontleend aan Frans curieux 'ijverig, bezorgd' [ca. 1125] < Latijn cūriōsus 'vol zorg, zorgvuldig; weetgierig' bij het zn. cūra 'zorg', zie kuur. De Middelnederlandse vindplaats gaat wrsch. direct terug op de Latijnse vorm, evenals vnnl. curyoosen 'zonderling, vreemd' [ca. 1534] en andere vormen met o, ook bijv. Duits kurios. Aanvankelijk betekende het woord ook 'wetenswaardig' (misschien mede onder invloed van Italiaans curioso). In die betekenis komt het in de 17e eeuw voor, bijv. in titels als curieuze berichten. Wrsch. sleet de betekenis af en kreeg het woord de betekenis 'vreemd, raar' [1843; Weiland]. Dezelfde betekenisontwikkeling vindt men overigens ook bij Frans curieux en curiosité, zodat hernieuwde ontlening of invloed van die woorden heel goed denkbaar is.
curiositeit zn. 'zeldzaamheid, merkwaardigheid'. Vnnl. curiositeyt 'nieuwsgierigheid' [1568; WNT]; nnl. 'merkwaardigheid, zeldzaamheid' [1788; WNT]; eerder al mnl. curiosicheden 'wereldse bekommernissen' [ca. 1450; MNW] en vnnl. curioosheit 'veeleisendheid' [1500-50; MNW]. Ontleend aan Frans curiosité 'nieuwsgierigheid, rariteit' of direct uit middeleeuws Latijn curiositas 'nieuwsgierigheid, rariteit' < klassiek Latijn cūriōsitās 'nieuwsgierigheid, wat de nieuwsgierigheid opwekt'. De oudere vormen zijn inheemse afleidingen van het bn. mnl. curioos.
Literatuur: C.B. van Haeringen (1927) 'Relict of ontlening?', in: Ntg 21, 131-141, ook in Haeringen 1949
Fries: kurieus◆kuriositeit


  naar boven