1.   gevang zn. 'strafinrichting, cachot'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Mnl. g(h)evanc, g(h)evange 'vangst, buit' in vanden ghevanghe siins gheiages 'van de vangst van zijn jacht' [1348; MNW], doet besien uwe gevanc 'laat uw vangst (of gevangenen) zien' [14e eeuw; MNW wissel], 'plaats waar iemand wordt vastgehouden' in wat brinct u in dit ghevanghen 'wat brengt u in deze gevangenis?' [ca. 1400; MNW]; nnl. gevang 'cachot; hechtenis', in 10 fr. boet of 7 dagen gevang [1860; WNT waarschuwing], tussen die vier muren in dit gevang [1879; WNT verdrieten].
Afleiding met het voorvoegsel ge- (sub b en/of d) van het werkwoord vangen 'bemachtigen, te pakken krijgen, vasthouden'; het gevang is 'dat waarmee men vangt en vasthoudt' en eerder ook 'het resultaat van het vangen, de vangst'.
Ohd. gifanc, gifang 'kleding, kleed'.
gevangene zn. 'iemand die gevangen is'. Mnl. ontghinghe eenech gheuanghene 'mocht er een gevangene ontsnappen' [1276-1300; CG I, 19], ende daer toe die gheuanghene al 'en ook alle gevangenen' [1285; CG II, Rijmb.]. Zelfstandig gebruik van het verl.deelw. van vangen. ◆ gevangenis zn. 'gevang'. Mnl. g(h)evangenesse, -nisse 'gevangenschap; gevang', in dat negheen vreemde coopman ne warde ghearresteerd ne ghedaen in ghevanghenessen 'dat geen vreemde koopman gearresteerd mag worden of gevangen gezet' [1281-82; CG I, 649], ic was gerakt in ene gevangenisse 'ik was in gevangenschap geraakt / in een gevangenis terechtgekomen' [1270-90; CG II, Moraalb.], ook 'het gevangene, buit' in brinc mi van dinen gevanghenesse diins gheiaechs 'breng me iets van je jachtbuit' [1348; MNW]. Afleiding met het voorvoegsel ge- (sub b) en het achtervoegsel -nis van vangen. Ook mhd. (ge)fancnisse, (ge)vencnisse; alleen zonder voorvoegsel mnd. vanknisse, venknisse; ofri. fangnese, fengnese (nfri. finzenis); alle in betekenissen als 'gevangenschap, buit, gevangenis'.
Fries: gefang ◆ finzene ◆ finzenis


  naar boven