1.   gravitatie zn. 'zwaartekracht'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. gravitatie 'zwaartekracht' [1832; Weiland], 'zwaartekracht, werking van de eigen zwaarte, wederzijdse aantrekking der hemellichamen' [1847; Kramers].
Internationaal wetenschappelijk neologisme (bijv. Engels gravitation [1645; OED], Frans gravitation [1717; Rey]), wrsch. bedacht als wetenschappelijk Neolatijn gravitatio 'id.', bij het werkwoord gravitare 'druk of kracht uitoefenen', gevormd op basis van Latijn gravitās (genitief gravitātis) 'zwaarte, druk', een afleiding van gravis 'zwaar, belangrijk'.
Latijn gravis is verwant met: Gotisch kaúrus 'zwaar' (zonder andere Germaanse verwanten); Grieks barús 'zwaar' (zie barometer, bariton); Sanskrit gurú- 'zwaar', zie goeroe; bij de wortel pie. *gwerh2- (IEW 476), waarbij wrsch. ook bruut.
In het Nederlands werd eerder al het woord zwaartekracht gebruikt, dat in het gewone spraakgebruik veel frequenter is dan gravitatie.


  naar boven