1.   borgtocht zn. 'borgstelling'
categorie:
geleed woord
Mnl. boerchtucht 'borgstelling, het zich garant stellen' [1268; CG I, 119], borchtoch 'borgsom' [1278; CG I, 406], borgtucht 'bedrag waarvoor men garant staat' [1290; CG II, En.Cod.]; vnnl. borgtogt (overdrachtelijk) 'vrijbrief' [1616; WNT].
Samenstelling uit borg en tocht.
Mnd. borgetuch(t); mhd. burgezoc; nfri. boarchtocht 'waarborgsom' [1901; WFT] naast boarchstelling.
De precieze betekenis van -tocht in deze samenstelling is niet duidelijk; wellicht betekent het niet meer dan -schap, -heid, -te. In het Middelnederlands bestaan naast elkaar bijv. gemeenschap, gemeenheid, gemeente 'gemeenschap, gemeente' en belooftochten (meervoud) 'beloften' [1298; CG I, 2524] bestaat naast beloofnis, beloofde, beloofte 'belofte'.


  naar boven