1.   dragon zn. 'keukenkruid, slangenkruid (Artemisia dracunculus)'
categorie:
leenwoord
Vnnl. dragon [1554; Dodonaeus].
Ontleend aan Middelfrans dragon, een nevenvorm van targon [1539; Rey] (Nieuwfrans estragon) < Arabisch ṭarḵūn < Grieks drakóntion 'slangewortel; kleine draak', verkleinwoord van drākōn 'draak', zie draak. De Middelfranse vorm dragon kan een dialectwoord zijn geweest, maar is wrsch. eerder toe te schrijven aan volksetymologische associatie met het etymon voor draak: Latijn draco en Frans dragon, waartegen (of tegens wiens beet) het kruid zou beschermen.
De dragon is vanuit Frankrijk naar het Nederlandse taalgebied overgebracht en er bestaat dan ook geen inheemse naam voor. Waarom deze plant in het Grieks naar een reptiel is genoemd, is niet duidelijk. Misschien dat het dichte wortelnetwerk een rol heeft gespeeld, of misschien speelde ook toen het volksgeloof in het kruid als tegengif een rol.
Literatuur: Philippa 1991


  naar boven