1.   akelei zn. 'plant van het geslacht Aquilegia'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. aquileia [1226-50; CG II, Pl.gloss.], acolie [1294; CG I, 2001], als plaatsnaam in Gerardi dicti de Acoleyen, Gerardus dictus Acoleye, Gerardo dicto de Ocleyen 'Gerard genaamd Van Acoleyen' [1321; Debrabandere 1993], akeley [1477; Teuth.].
De etymologie is onzeker. De vormen met -o- staan misschien onder Franse invloed. Een verklaring uit het Germaans is niet wrsch. Herkomst uit een Latijns woord is onduidelijk. Een afleiding bij Latijn aquila 'adelaar' laat zich niet verenigen met het achtervoegsel -eia. Eerder kan het woord afgeleid zijn uit middeleeuws Latijn *aquilegia. De vorm van het achtervoegsel in dit woord met -g- is vreemd, maar kan misschien volksetymologisch verklaard worden als 'water-verzamelend' bij Latijn aqua 'water' en legere 'verzamelen'. Wellicht is er sprake van een substraatwoord.
Ohd. agaleia, acoleia (mhd. ag(e)leie, nhd. Aglei); nfri. akkelei; nzw. akleja.
Literatuur: R. Loewe (1935) 'Etymologische und wortgeschichtliche Bemerkungen zu deutschen Pflanzennamen', in: Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 59, 245-254
Fries: akkelei


  naar boven