1.   aids zn. 'ziekte van het afweersysteem'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. AIDS [1983; Danner/Coutinho] met al spoedig de overgang van acroniem via eigennaam Aids [1986; Koenen] naar zn. aids [1990; Kramers III]. In samenstellingen aidspatiënt [1992; Dale], aidsvirus [1992; Dale].
Ontleend aan Amerikaans-Engels AIDS [1982; OED], een afkorting/letterwoord voor Acquired Immune Deficiency Syndrome 'verworven immuniteitstekort-syndroom' (tegenwoordig in Amerikaanse teksten gespeld als acquired immuno-deficiency syndrome).
Deze tot dan toe onbekende virusziekte werd voor het eerst in 1981 in Amerika beschreven. In 1982 werd het letterwoord AIDS gelanceerd om de toen gehandhaafde werknaam GRID, eveneens een acroniem (voor Gay Related Immune Deficiency 'immuniteitstekort bij homo's'), te vervangen nadat gebleken was dat de ziekte niet alleen in homoseksuele maar in alle maatschappelijke kringen voorkomt. WL 1995 beschouwt het eerste lid in aids-patiënt, aids-virus etc. nog als afkorting en schrijft daarom een koppelteken. De gezaghebbende woordenboeken schrijven zulke samenstellingen vanaf de jaren 1990 aan elkaar wat erop wijst dat de overgang van afkorting naar volwaardig zn. in het Nederlands toen al was afgesloten.
Literatuur: S. Danner/R. Coutinho (1983) 'Het verworven immunodeficiëntiesyndroom (AIDS)', in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 127, 830-832


  naar boven