1.   agiteren ww. 'verontrusten'
categorie:
leenwoord
Vnnl. agiteren "neerstelicken doen, oeffenen, steken met sporen, hitsen oft driuen" [1553; Werve], 'drijven, beroeren' [1650; Hofman], "drijven, beroeren, anstooken, dikwils doen, schudden" [1668; Koerbagh]; de betekenis 'gejaagd maken, in opwinding brengen' komt sinds 1765 voor [WNT].
Ontleend aan Frans agiter [13e eeuw] < Latijn agitāre 'heen en weer bewegen, in beweging brengen, verontrusten', een frequentatief van agere 'brengen, voeren, handelen, doen' (waaruit ageren).
agitatie zn. 'opwinding, actie'. Vnnl. agitatie 'id.' [1553; Werve]. Ontleend aan Frans agitation [1355], afleiding van agiter. ◆ agitator zn. 'volksmenner, onruststoker'. Nnl. agitator 'id.' [1847; Kramers]. Ontleend aan Latijn agitātor, afleiding van agitāre.
Fries: ◆agitaasje◆agitator


  naar boven