1.   ongesteld bn. 'menstruerend'
categorie:
geleed woord
Mnl. ongestelt 'in een slechte toestand verkerend' [ca. 1400; MNW], 'van streek' Na u verlanget my so seer, mijn hertken is so ongestelt, want tis om u, dattet hier quelt [1539; MNW]; nnl. ongesteld 'licht ziek, onpasselijk' [1872; Van Dale], 'menstruerend' [1961; Van Dale].
Afleiding met het voorvoegsel on- in de betekenis 'slecht' van het verl.deelw. van stellen in de betekenis 'in een zekere toestand brengen'.
De oorspr. betekenis is 'in een slechte toestand verkerend, niet in orde', volledig vergelijkbaar met de uitdrukking het is slecht met iemand gesteld. Ongesteld was minder ernstig dan ziek. Het gebruik als eufemisme voor 'menstruerend' is pas in de 20e eeuw ontstaan. In de overige toepassingen is het woord sindsdien verouderend.
Fries: ûngesteld < nnl.


  naar boven