1.   duivel zn. 'Satan, boze geest'
categorie:
leenwoord
Onl. diobol, diabol 'Satan' [eind 8e eeuw; CG II, Utrechtse Doopbelofte]; mnl. duuel 'Satan' [1220-40: CG II, Aiol], diuel 'id.' [1265-70; CG II, Lut.K], duvele (mv.) 'duivels, monsters' [1276-1300; CG II, Nat.Bl.M], dievel 'Lucifer, Satan' [1285; CG II, Rijmb.], duyvel 'id.' [1415-35; MNW-R]; vnnl. vrou Venus die duyvelinne 'vrouwe Venus de duivelin' [1544; MNW-R].
Ontleend aan Latijn diabolus < Grieks diábolos 'belasteraar, duivel', van het werkwoord diabállein 'omgooien, (be)lasteren', gevormd uit dia- 'uiteen, dwars' en bállein 'werpen', zie ballistiek; Grieks diábolos is een leenvertaling van Hebreeuws sātān, letterlijk 'lasteraar, aanklager'. Het woord is een van de eerste christelijke ontleningen in het Germaans. Zie ook diabolo.
Os. diuval (mnd. düvel), ohd. tiuval, tioval (nhd. Teufel); ofri. diovel (nfri. duvel, divel), oe. dēofol, dīofol (ne. devil, Schots-Engels deil), on. djöfull (nzw. djävul); got. (rechtstreeks ontleend aan het Grieks) diabaulus, diabulus.
In de sterk Oudengels gekleurde Utrechtse Doopbelofte (eind 8e eeuw), die teruggaat op een Northumbrische tekst, komen de vormen diobol- 'duivels-' dioboles 'van de duivel', diobolae (mv.) 'duivels' en diabolae (mv.) 'duivels' voor. De -ia-spelling is Latijnse invloed. De vormen beantwoorden aan oe. (Northumbrisch) dīofol, dīafol (ook met -b- gespeld), naast gewoon oe. dēofol. Oudfries heeft eveneens -io-; een vorm met -io- moet ook Westnederlands zijn geweest, getuige mnl. (Vlaams) diefel. Oostelijker vormen vertonen veelal -iu-, denkelijk door invloed van het suffix -il, dat in de plaats kwam van -ol naar analogie van angil 'engel'. Een oostelijke vorm is de algemene vorm in het Nederlands geworden.


  naar boven