1.   beduusd bn. 'beteuterd'
categorie:
geleed woord
Nnl. beduust 'verbouwereerd, beteuterd' [1842; WNT].
Verl.deelw. van het werkwoord bedu(i)zen 'bedwelmen' (nog in door slaap beduusd [1905; WNT voelen]) een afleiding met be- van een werkwoord *dusen, waarbij het frequentatief duizelen.
Fries: bedûst


  naar boven