1.   oplage zn. 'totaal aantal afdrukken van tijdschrift of boek'
categorie:
leenwoord
Nnl. de oplaag of hoeveelheid die op een werk gedrukt worden [1801; Janssen 1982], De gansche oplaag van dat werk is reeds verkocht [1806; WNT], de eerste oplage van mijn Heldendicht [1832; WNT Belgiƫ].
Ontleend, met vertaling van het eerste lid, aan Duits Auflage 'id.' [17e eeuw; Pfeifer], letterlijk 'het opgelegde', met ablaut als in laag 1 behorend bij auflegen 'opleggen', gevormd uit op en legen, zie leggen. De betekenis 'opleggen' slaat op het vel voor vel op de pers leggen van de te bedrukken vellen. De oplage is het totaal aantal zo opgelegde vellen.
Literatuur: F.A. Janssen (red., 1982), Zetten en drukken in de achttiende eeuw: David Wardenaar's beschrijving der boekdrukkunst (1801), Haarlem
Fries: oplaach


  naar boven