1.   glunderen ww. 'opgewekt kijken'
categorie:
geleed woord, intensiefvorming of frequentatief
Nnl. glunderen eerst 'glanzen, schitteren' in d'electrische lichtjes glunderen sterk aan de kronen 'de electrische lampjes stralen fel aan de lusters' [1896; WNT], dan 'zeer vergenoegd kijken' in ze glunderde, vroolijkte heelemaal op bij zijn drukke geschater [1909; WNT].
Afleiding van het bn. glunder 'fris, gezond, blakend' en 'opgewekt, voldaan' [beide 1839; WNT]. Dit woord is uit een Noordhollands dialect (vergelijk Zaans glunder 'helder, netjes') overgenomen in de standaardtaal. Het is vermoedelijk verwant met mnl. glinderen 'glanzen' en Middelhoogduits glander 'glans'. De betekenis was dus 'glanzend, fris uitziend', het afgeleide ww. betekende 'glanzen, er fris uitzien' en vandaar overdrachtelijk 'er voldaan uitzien, opgewekt kijken'. Het woord is wrsch. afgeleid van de wortel van glans.
Literatuur: H. Schwarz (1954), 'Lied und Licht', in: B. von Wiese & K.H. Borck Festschrift für Jost Trier zu seinem 60. Geburtstag am 15. Dezember 1954, Meisenheim, 434-455, hier 439-442


  naar boven