1.   gerecht 2 zn. 'rechtsprekend lichaam'
categorie:
geleed woord
Mnl. gerechte 'rechtbank', in scrauen gerech 'de rechtbank van de graaf' [1237; CG I, 32], 'recht, rechtsregel' in behouden souden hore heerscap ende hore gerechten 'hun zeggenschap en hun rechten zouden behouden' [1271-72; CG I, 211], 'rechtspraak' in alle de gherechten, hoghe ende nedere 'alle hogere en lagere rechtspraak' [1271-72; CG I, 209].
Ook in de vorm gericht in gerichte 'het richten, de rechtspraak' [1240; Bern.], sinen stoel daer hi op soude sitten te gherichte 'de stoel waarop hij zou zitten om recht te spreken' [1291-1300; VMNW gabatha].
Afleiding met het voorvoegsel ge- van het werkwoord richten, rechten in de betekenis 'rechtspreken', zie ook berechten. Het is ook mogelijk gerecht te zien als afleiding van het zn. recht 2 'rechtspraak, rechtsregels'. Dat de vorm gerecht(e) meer voorkomt dan gericht(e) en ten slotte de overhand heeft gekregen, is toe te schrijven aan de invloed van het zn. recht.
Mnd. gerichte 'rechtbank, vonnis, straf'; ohd. girihti 'rechtspraak, vonnis' (nhd. Gericht); < pgm. *ga-rihtia-. Zonder voorvoegsel nzw. rätt 'gerecht'.
Fries: gerjocht


  naar boven