1.   grif bn. 'vlot'
categorie:
verkorting
Vnnl. grif op moord 'belust op moord' [1649; WNT]; nnl. het huwlyks-scheepje ging zoo grif niet voort '... zo vlot' [1700; WNT rak I], thans vaak 'zonder aarzelen, graag' in grif aangeboden hulp [1905; WNT zenuw], een overigens ontwikkeld mens gelooft grif dat ... [1924; WNT Aanv. cathechismus].
Blijkens Oost-Fries gerif, grif 'grif' en Gronings gerif 'stellig, zeker' moet er een oudere Nederlandse vorm *gerif hebben bestaan, een vorm met korte -i- bij het werkwoord gerieven 'van dienst zijn; baten', naast de vormen met lange -ie-; zie gerief.


  naar boven