1.   gilde zn. 'middeleeuwse beroepsvereniging'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. gilda 'broederschap van geloofsgenoten' [1115; Slicher van Bath]; mnl. (de weueren van mechelne) ... van der gulden (de wevers van Mechelen) ' ... van de beroepsvereniging' [1270; CG I, 184], dese voorsede ghilde 'dit hiervoor genoemde gilde' [1291-1300; CG I, 2884]; vnnl. gilde [1521; WNT], gulde [1599; Kil.]. Ook varianten als gilt, gild, gildt, gelt.
Afleiding van een stam waarop ook geld teruggaat. De oorspr. betekenis was 'betaling, geldelijke bijdrage', en wel voor een gemeenschappelijk maal, dat oorspronkelijk een cultische betekenis had. Deze offergemeenschappen zijn door kerk en staat bestreden, en later overgegaan in seculiere gemeenschappen.
Mnd. gilde (> nhd. Gilde 'broederschap, beroepsvereniging'); ofri. jelde 'broederschap, godsdienstig gilde'; oe. gegilde (me. gilde, ne. guild 'beroepsvereniging'); on. gildi 'betaling, feestmaal, vereniging' (nzw. gille 'gilde, genootschap, feest, gelag'); < pgm. *geldjan- (onzijdig) en *geldjō (vrouwelijk), afleidingen van *geldan- 'vergoeden', zie geld.
Het woord was oorspr. onzijdig, maar is in het Duits, Fries en in oostelijke en zuidelijke dialecten van het Nederlands vrouwelijk geworden.


  naar boven