1.   barak zn. 'houten hulpgebouw, bouwval'
categorie:
leenwoord
Vnnl. (vorm onbekend) 'soldatenonderkomen' [1609; Boer], baracken (mv.) 'hutten, soldatenonderkomens' [1653; WNT politiek I], boracken (mv.) 'hutten' [1673; Claes 1994a]; nnl. barak 'vervallen gebouw' [1861; WNT remmel III], 'kermistent' (alleen in Belgische dial.) [1896; WNT draaiorgel], in de samenstelling cholerabarak 'veldhospitaal, gebouw voor de verpleging van besmettelijk zieken' [1902; WNT braak], 'loods' [1934; WNT arbeiderswoning].
Ontleend aan Spaans barraca 'gevlochten of lemen hut; soldatenonderkomen' [1249]. De verdere etymologie is niet duidelijk. Mogelijk is barraca een afleiding van Spaans barro 'leem', dat zelf wrsch. van Keltische herkomst is. Ook mogelijk is dat *barraca 'lemen gebouw' zelf al Keltisch is. Waarschijnlijker is herkomst uit vulgair Latijn *barra 'dwarsbalk', zie baar 3 'staaf'.
De dialectische (in Belgiƫ) betekenis 'kermistent' is wrsch. ontleend aan Frans baraque in die betekenis. Ook het Franse woord is rechtstreeks aan het Spaans ontleend en niet via het Italiaans, zoals vaak gesteld wordt.
Literatuur: G. Parker The Army of Flanders and the Spanish Road 1567-1659, Cambridge 1972, 166; Minne G. de Boer Toute la baraque, Lezing Romanistendag 2002, te verschijnen
Fries: barak, brak


  naar boven