1.   staat 2 zn. 'land, college van vertegenwoordigers van land, gewest of provincie'
categorie:
leenwoord, leenbetekenis
Mnl. eerst het mv. staten 'vertegenwoorders van een deel der burgerij' in die state van Vlaendren [1385; MNW], by raede ende goedtduncken ... der drie staten onser voors. landen 'na overleg met en goedkeuring door de vertegenwoordigers van de drie standen van onze genoemde landen' [1428; MNW], By goetduncken vande staten onser landen [1476; MNW], 'officiële vertegenwoordigers van het volk' in de Staten van Onsen Lande van Hollandt ende Vrieslandt [1495; WNT]; vnnl. staten 'officiële vertegenwoordigers van het volk' in de Staten van Vrieslant [1551; WNT], 'regeringscollege' in ter Vergaderinge der Staten Generael [1576; WNT], dan ook staet 'regeringsbestel, staatsvorm' in Den staet van regieringe ofte forme van Republique [1594; WNT], een' vryen staet 'een republiek' [1625; WNT], dan ook staet 'natie onder één bestuur' in reden van staet 'staatsbelang' [ca. 1635; WNT], alle Staten van de weereld [1658; WNT]; nnl. staat 'land, rijk' in De Buitenlandsche bezittingen en Coloniën van den Staat [1798; WNT], 'grondgebied van een land' in de grenzen van den Staat [1848; WNT].
Hetzelfde woord als staat 1. De betekenis 'bestuur, volksvertegenwoordiging' is deels ontwikkeld via 'vertegenwoordiging van een deel van het volk' uit de betekenis 'rang, stand, deel van het volk'. Tegelijkertijd werd de betekenis 'bestuur, natie onder één bestuur' ook ontleend aan Frans état 'natie onder één regering' [ca. 1500; TLF], eerder al estat 'politieke en sociale toestand in het feodale Frankrijk' [ca. 1376; TLF], nog eerder estate 'toestand' [1213; TLF]; het Franse woord gaat terug op Latijn status 'positie, wijze van staan', zie status.
Fries: steat


  naar boven