|
1. |
archief zn. '(opslagplaats van) documentatie' categorie: leenwoord Mnl. archyuen (mv.) 'opgeslagen officiële documenten' [1462; MNW]; vnnl. uuyten archyve van Uuytrecht 'uit het archief van Utrecht' [1534; WNT Supp.]; nnl. het archief [1800; WNT Supp.]. De meervoudsvorm gaat aan het enkelvoud vooraf en is tot en met de 17e eeuw ook frequenter. Daarom is er wrsch. sprake van ontlening aan het Frans, dat van oudsher archives [1282; Rey] alleen in het meervoud gebruikt. Dit gaat terug op Laatlatijn archivum, nevenvorm van archium < Grieks arkheĩon 'overheid, ambtenarij; stadhuis, ambtsgebouw', een afleiding van arkhḗ 'oorsprong; het leiden; regering, heerschappij', zie aarts- en archaïsch. Als onzijdig enkelvoud wordt archief pas vanaf de 19e eeuw gebruikt, wellicht onder invloed van het Duits, dat Archiv ook als onzijdig woord kent. ◆ archivaris zn. 'beheerder van een archief'. Nnl. archivaris 'id.' [1763; WNT Supp.]. Ontleend aan Neolatijn archivarius. Fries: argyf
|
naar boven
|