1.   villa zn. 'landhuis'
Nnl. villa 'aanzienlijk woonhuis, landhuis, landgoed' in ging ik des ochtends te zes uren, van de villa van Dr. M. Kinnon, in zijne palankijn, op dezen togt uit [1816; Wathen], "landhuis ... naar de oud-Romeinsche bouworde. ... In Italië, inzonderheid bij Rome, worden nog dergelijke fraaije landhuizen gevonden" [1824; Weiland], "eene schoone buitenplaats van nieuwere bouworde en minder uitgebreid dan een kasteel of slot" [1847; Kramers].
Ontleend aan laat-Latijn villa < klassiek Latijn vīlla 'landgoed', maar in de huidige betekenis sterk beïnvloed door Italiaans villa 'landhuis' [14e eeuw; TLF].
Latijn vīlla is ontstaan uit *vīcslā en is verwant met vīcus 'groep huizen', zie verder wijk.
Literatuur: J. Wathen (1816, vertaling), Reis naar Madras en China ..., Dordrecht, 212
Fries: filla


  naar boven