1.   robe zn. 'japon, toga van rechtsgeleerden'
categorie:
leenwoord
Vnnl. robe 'ambtsgewaad van magistraten, toga' in die ... in stede van lange robben lange vette leersen useren 'die in plaats van lange ambtgewaden hoge vetlaarzen dragen' [ca. 1578; WNT]; nnl. 'jurk, lang, deftig kledingstuk voor vrouwen' in roode ermozijne robe 'rode zijden japon' [1761; WNT armozijn], 'japon' [1927; WNT].
Ontleend aan Frans robe 'ambtsgewaad voor magistraten' [1530; Rey], eerder al 'lang bovengewaad voor vrouwen' [1165-70; TLF] en 'gewaad van geestelijken' [ca. 1160; TLF], ontwikkeld uit '(oorlogs)buit' [1155; TLF] en in die betekenis ontleend aan Frankisch *rauba 'geroofde buit; buitgemaakte kleding', zie roven.
Zie ook garderobe.
Fries: robe


  naar boven